VI.
A fdffl,
XXXI.
H oofdstuk.
Soorten.
XX.
Pholas
JOaUylus«
Gewoonc,
nier, ’ t welk agterwaards omgekromd is, en
door een Kraakbeen zyn verband heeft.
Zes Soorten van Pholaden komen ’er in difc
Geflagt voor, dis hier volgen.
C'2o) Pholas met de Schaal langwerpig Nets-
'»'J'-f’ gejlreept aan 't ééne end.
De zes deelen, waar uit de Schaal van dee-
ze Steenfchulp o f Steenboorder famengefteld,
is, zyn zo fraay en duidelyk in Plaat ge-
bragt door den Heer G u a l th j e r i , dat men
geenszins daar aan kan tvyyfelen. Het moet
derhalve die niet g p , welke uit p’A r*
g e N V i l l e aangehaald is , maar wel die by
Ketter H, waar yan deeze Autheur de vier
kleine Stukken by Letter I vertoont. L ist
e r noemt de zyne Pholas rojiratus majcx,
Diepenjis , en zegt dat het een zeer fmaakc-
Ijk Voorjaais-eeten is, wordende de genen,
die deeze Schulpdieren uit de Klippen hakken
, Pitoquiers genoemd. Ik heb ’er zodank
gen vap Dieppe, dje inderdaad Snqitagtig uitloq.
(*°) Pholas Test! oblong!, hinc retioilato • ftriata. Syst.
Nat. XII. Gen. 302. Paan. Saec. 212+. R ond. Test. 23
/. 2. Be l l . Aq. 414. L i s t . AnSl. App. T. *. f. s bö-
NANn. Recr T. II. f. 25, 26, 27. GUALTH. Test. 105.
f. A, B, C , D. AR GEN v. Conch. T. 30', f25,) f. r.
GINANN. Adrsat. 44. T. 31. f. 184. S.E B. Muf. V j'
T. i(>. f- 6. R i. A U M. AU. Paris. ï j i i , Pl ANC. Ctr.sh.
33. N. 3.
loopen, en waar aan nog eenigpnvan de ge- Vï.
dagte Schulpjes zyn. XXXlL
De Pholade, waar ven de Afbeelding inet hoofd- i
het Dier uit d ’A r g e n v i l l e , in Fig. 10, stuk.
ontleend is , was hem van Rochelle toege- piS. 10. *
bjtagt onder den naam van Pitaut o f Dail;
,, zynde vaq de Soort der genen die zes
,, Kleppen hebbenr Uit het midden van der-
,, zelver Schulpen komt een groote Tromp
,, of lange dikke Buis voort, diq in twee on-
,, gelyke holligheden verdeeld is, waar van
„ het eene Gat tot de loozing der Vuilighe-*
,, den, het andere tot Ademhaaling en innee-
,, ming van Voedzel dient, De Eijerftok en
,, deelen der Vqortteeling zyn onder deeze
}) buis geplaatst. Nooit fluit het Dier de
,, Enden van zyne Schulpen, wier Oppervlakte
naar eene Rafp gelykt, wegens de
,, menigvuldige oneffenheden, die ’er op. de
,, geheele Schaal, doch meest naar het Hoofd*
,, end toe, zyn. ’t Scbynt dat hetzelve met
,, zyne Wapenen de Steenen doorboort, en
„ zyn Graf vergroot, naar maate dat het in
,, grootte toeneemt. B o n a n n i wi l , dat
„ het de Opening maakt met zyne Tanden,
ff&lk heb een groote Makheefehe Oester door
,, en door geboord gezien, ini zyne twee
^ Schulpen, van eene Pholade. Te veel
,, Water ingenomen hebbende, werpt het
»> dat met geweld uit. Naar maate dit Dier
,, aangroeic, holt hetzelve zyn Gat uit mee
, % • Hf ^ pHS ■ k I s - 1 n een I. De el. XV. Stuk.