VI.
A fdeel.
XXIX.
Hoofdstuk
«
Westin-]
difche.
kwam te raaken. By het uitwinden van het
Anker was dit Dier, benevens eenige Krabbetjes
, opgehaald. De uitgeholde Stippen
zyn waargenomen in dieChiton, welke zig in
de Chineefche Verzameling van L a g e r -
s troom bevond);. Dus fielt L i n n ^ us de
Woonplaats van deeze Soort in Afia, Europa
en Amerika.
De Heer d’A r g e n v i l l e , de afbeelding
geevende van Zyn Oscabrion, met het Dier
daar in, zegt, dat hetzelve zeldzaam in
Vrankryk, en oirfprongelyk uit Amerika af-
komflig is. Men vindt het aldaar, op drie
of vier Voeten diepte, onder Water, aan de
Klippen zittende, op plaatfen die weinig be.
zogt worden. De Ingewanden, en weeke
deelen van het L y f, zyn in de ovaale holte
van de Schaal beflooten. Aan een der
enden is de Kop o f Bek van het Dier, blyk-
baar aan eene taamelyk groote roódagtige O-
pening; aan het andere end de Staart o f plaats
daar het zyn Afgang loost. Men zegt, voegt
hy ’ er by, dat de Oscabrion zig op de Rug
der Walvisfchen aanhecht, en aldaar blyft
leeven. Het Dier fchynt geen Hoorntjes, Gogen
o f Pooten te hebben. Terwyl het, ge»
lyk de Patellen, op de Rotfen kruipt, ver*
toont de Kop zig duidelyk wanneer het met
kragt wil te wérk gaan; anders ziet menze in
’ t geheel niet. Dan is de Kop halfmaanswy-
ze rond, en met een ovaal Gat doorboord,
, jh'et