VI.
ApDEELi
XLIV.
Hoofd
STUK,
Rivier*
Muftl.
vormig, van voor en eenigermaate famen-,-
gedrukt en zeer broofch , met het Schar-
nier op zyde heeft.
Volgens de befchryving , welke Lis ter
van zyne zeer groote breede Mosfel geeft,
zou dezelve ongevaar vyf Duimen lang en
half zo breed zyn. De Schaal was zo dun
en ligt, dat de beide Schulpen van de allergrootsten,
wel gezuiverd zynde, weinig meer
dan vyf Drachmen woogen. Zy waren van
buiten bleekgroen, van binnen Zilverglanzig.
Het Dier, in dezelveh begreepen , hadt een
roodagtig Vleefch. Meest kwamen deeze in
de Meiren of Moerasfen, en zelden in de Rivieren
van Engeland voor. In fommigen der
oudfte Schaalen hadt hy 'zekere Pukkeltjes
waargenomen , van grootte als Slaapbollen-
Zaad, die eenigermaate naar Paar eitjes gekeken.
In onze ftaande Wateren, Vyvers en Sloo-
ten, heb ik meermaalen zodanige groote, breede,
broofche, groenagtïge Schulpen, gevonden.
Misfchien zullen het die zyn , over welken
de Franfche Heer Mery, onder den naam
van Rivier- of Meir- Mosfelem, een Vertoog
heeft uitgegeven ( * ) , waar in zyn Ed. beweert
, dat dit Schulpdier agt Spieren heeft ,
die gehecht zyn aan de inwendige Oppervlakte
(*) Mem. de CMcad. Royale des Sciences, de I’Ail 1710.
te van deszelfs twee Kleppen: dat het zyn
Voedzel inneemt door het Aarsgat, en door x u v '
’t zelve Ademhaalt, hebbende geen Kanaal, Hoofd-
dat van den Bek naar de Longen loopt. stuk.
Iets dergelyks zagen wy zo even in deGui-
neefche Mosfelen. De Heer d’A r g e n v i l -
le zulk eene Mosfel, op den Oever van de
Marne , geopend hebbende, fcheen dezelve
hem aan haare twee Kleppen gehecht te zyn
door middel van een Vliesje of Opperhuid,
welke zig over de geheele langte uitftrekte
van de Klep , daar zy aan kleefde. Zy liieldt
zig aan haare twee Kleppen door middel van
vier Peezen, geenszins van agt Spieren, ge-
lyk de Heer M e r y gezien hadt (*). Haar
Arm , zegt hy, is omtrent een half Duim
lang, door wiens middel zy zig eerder voort-
fleept, dan dat zy loopen zou, Zy opent ten
dien einde haare Schaal, en dan ziet men daar
een Tong uit voortkomen, welke zy uitrekken
kan tot anderhalf Duim langte; om daar mede
langs den Grond te kruipen , gelykerwys
de Zee - Moslelen. Poufart zegt ( f ) , dat
de Rivier- Mosfel, door herhaalde beweegin-
gen, van dien aart, met de Punt voorwaards
wel drie of vier Ellen wegs aflegt: alzo men
Spöoren van die langte in het Zand der Rivieren
vindt, waar in zy half verborgen zitten. Die
zelfde Tong of Voet dient haar tothetfpinnen
van
(*) Conchyliokgie. 2. Pattie, pag. 77.
(I) Mem. de l'Acad. de 1’An
I, Deel. XV. stuk.