1/6 B E s C II R Y v I N G V A N
VI.
A fdeel,
XXXII,
H oofd*
stuk.
jVaart*
Mosfeh
3>
3*
3>
33
33
33
33
33
33
33
33
33
33
3 3
53
33
33
33
33
53
33
53
33
33
33
33
33
ne ronde verhevenheid aan de Schaalhuid
vertoone; in welk Geval men de Paarl
met dén Vinger uitneemt, zonder de Huid
verder los te fcheuren of meer te befcha-
digen, dan wat de kleine Opening aangaat,
door welke de Paarl uitfpringtj Wil men
de Oogen niet alleen betrouwen, maar de
begeerde kostbaarheid tevens met den Vinger
voelen, zo opent men de Schaal een
weinig wyder met de enkelde Schulp; dan
kan men den Vinger voor in de Gaaping
fleeken en voelen; rondom langs den rand
van de Schaalhuid heen, als wanneer men
alles gewaar kan worden, tot het kleinfte
Zandkorreltje toe, dat zig daar bevinden
mogt. Ter plaatfe - daar men de Schulp
tusfchen de Randen in fteekt, aan het Hom*
pe End, is de kragt van de Mosfel; doch
in ’t midden, daar men de beide Schulpen
met den flinker Duim onderftut, hebben
zy de minfte kragt, zo dat men daar ge-
makkelyk de Schulpen van elkander kan
houden.- Wanneer men de enkelde Schulp,
op gedagte manier, voorzigtig inbrengt, en
zorge draagt van de Schaal niet te bree-
ken, noch de Peezen in ’ t Scharnier te be-
fcbadigen, zo blyft de Mosfel leeven, en,
nadat zy daft weder fpoedig in ’t Water
geworpen zyn , ziet menze des anderen daags
wederom met de ftompe Enden in de Grond
flaan, om te arbeiden tot haar Leevens-on*
derhoud en VoortteeliDg”. „ Ik
1) E G A A m Si 177
5, Ik heb gezegd, dat men de Mosfelen o*
;, penende, die Paarlen hebben, altoos de
, , Paarlen in de geplooide o f gekreukelde
„ Huid vindt, aan den buitènften Rand van
dat Vlies, ’t Welk de Schaal bekleedt; Pe-
„ riosteum van my genaamd. Zit de Paarl
„ boven het witte der Schaal, zo is zy w it ;
doch, in het Vlies boven den graauwen
„ Zoom zittende, aan! den üiterflen Rand van
3, de Schulp, dan is zy graauw, en dus,
3, hoe verder inwaards zittende, hoe beter.
„ Heeft de Paarl haarè zitplaats midden tus»
3, fchen het uiterfte der Schaal en den graau-
3, wen Zoom, zo is zy ten deele wit, ten
i , deele graauw. De Paarl aan de eene kant
3, plat zynde, zo befpeurt men, dat de Huid
3, aari de platte zyde zeer dun i s , en de
j, Paarl zelf tegen de Schulp afgewreeven,
3, het welk zonder beweeging niet gefchieden
3, kan. Uit de zelfde oorzaak zyn eenige
3, Paarlen, ja de meeften, zo wonderbaar
3, met verheffingen en verdiepingen gekromd,
,, veelen rond; halfrond, langwerpig, Kegel-
3, vormig, enz: andere aan beide Enden wit,
3, met een graauwen Ring in ’t midden, daar*
3, om heen: eenigen als van elkander gezaagd
en weder te famen gedrukt, rimpelig en
mismaakt. Ik heb nooit een witte Paarl
„ gevonden die vastgegroeid ware: alle aan
„ de Schaal vast zittende waren graauw o f
; j anders wanftaltige flukken. Hoe verder
M „ de
Afdeel.
XXXII.
Hoofdstuk.
Paarl-
Mosfel'.
Vei'fchil
derMosfel-
Paarlen.'
I. Deel. xv. stuk,