. VI. „ daar ter plaatfe ukkruipt, en ze gevolge.
XXXII*'3* ^ teSen de harde Schaal aandrukt, zulks
Hoofd- » veroirzaakt hebbe. Niet zelden bevindt
stuk. ,, men* dat de Paarlen aan de Schaal vastge-
*MosfiL jj groeid zyn, en dit zo wel de genen, die
„ het regte Water hebben, als de roodag-
„ tig bruine. Dewyl, nu, deeze Kleur op
„ de Schaal gevonden wordt, en ook ieder
„ vastgegroeide Paarl de Kleur vertoont van
,, de Schaal, waar op zy gegroeid is, zo
„ kan men daar uit beüuiten, dat de Paarl
,, en de Schaal van eenerley zelfstandigheid
„ zyn. ■ * ,
2y komen Geen Mosfel kan dé Paarl van zelf verschaal
„ liezen, (gelyk doch eenigen dit meenen,)
TOorc* ,, zonder eenig geweld te ondergaan , of van
„ Menfchen Handen, ó f door andere Werk-
„ tuigen, o f van veelerley Toevallen; Het
„ Vlies of de dunne Schaal, die de Paarl-
,, omkleedt, is aan de Zyde, welke naar de
„ Schaal gekeerd is geweest,- zo helder, dat
,, men zeer duidelyk het Water of den Glans
,* van de Paarl daar door heen kan zien
,, doch aan de andere Zyde gaat dit zo goed
„•niet aan, én, fchoon men met een Inftru-
„ ment wat van de Slymige zelfftandigheid
„ afkrabt, welke de fyne Schaal bedekt, kan
„ men doch niet zo ver daar mede komen,
„ om de gebreken, midden over de rondte*
„ te bemerken. De Schulp , op welke de
,, Paarl legt, heeft dikwils een gebrek in
„ haa'
haare gehalte, zynde o f krom geboogen, VL
*, of korter dan de andere Schulp. Hoe x x x i r
„ grooter de Paarl en hoe kleiner de Schulp hoofd- ’
„ is, hoe duideiyker zig dit gebrek voordoet
„ Niettegenhaande zulks kan men doch van Mosfel'
,, buiten niét daar toe komen, om, eer de
„ Schaal geopend worde, te verzekeren, of
„ zy een Paarl bevatte o f niet, en nog min*
,, der, welk .Water de Paarl hebbe: want de
„ Mosfel kan, door toevallige omflandighe-
*, den, een gebrek aan haare geftalte hebben
,, bekomen; dewyl z y , nog klein en week
>, zynde, door een Steen of iets anders ge-
„ drukt kan zyn geworden. In ééne Schaal
kan men fomtyds meer dan ééne Paarl vin-
sa den, die of allen goed, o f waar van ten
, , minften eenige goed zyn. De meeften van.
,, deze Paarleh zyn bruinrood, veelen wit-
*, of graauwagtig, eenigen zwart, doch de
,, minften hebben het regte Water of den
,, behoorlyken Glans. Wanneer de Mosfel
„ op een Grond ftaat, daar het Water ee-
„ nen onrustigen en herken Stroom heeft,
„ zo is zy altoos uitwendig bruingeel, doch
„ op een Modderigen Grond, en daar het
„ Water als ’c ware ftjl haat, daar is zy op
, , de Schaal zwart. Men kan evenwel niet
„ zeggen, of de Grond, dan de Kleur der
,* uitwendige ïydevan de Schaal, de oirzaak
„ z y , dat de Paarlen grooter o f kleiner, be-
ter of flegter, menigvuldig zyn* o f ont-
L bree*