v i;
A fdeel.
XXXIX
HOOFDSTUK.
CLTÏ,
Spondylus
Repus.
Gedoomde.
, } breed , fommigen rond. Zy zyn moeielyk
,» om aao te vatten, behalve agter by ’t hoofd,
,, alwaar zy de kortfte Stekels hebben. Een
„ andere foort is diep als een Kommetje of
,, Theekopje, met een vlak Dekzel daar bo-
„ ven op, dat met korte Stekels yl bezet is.
„ De zodanigen zyn aan de kanten een wei-
,, nig gekarteld, en fommigen van buiten zo
„ rood als Koraal. Men vindt ’er nog van
„ ilegter fatfoen , met korte breedagtigeSchub•
„ ben en een klein Dekzel , dat wit-graauw en
„ Kalkagtig is en daarom niet mooy. Alle
„ Tsjoeppi hebben van agteren een breed Gat,
,, als een Koraalfteenig aanwas , waar mede
„ zy aan de Klippen vast zitten. De mooi-
,, fte zyn de Kastanje- bruine , die niet zeer
,, hol zyn , vol Stekels en zonder Zeegruis,
,, waar van men fomtyds twee en drie met de
„ Billen aan elkander gegroeid vindt ( f ) . Z y
„ zitten aan harde rosfe Keyfteenen , op het
„ Strand, en veelen hebben ook een Krabbet-
„ je tot een Wagter. Het Vleefch wordt wei-
„ nig o f niet gegeten, dewyl het een kleine
„ Duizeling o f benaauwdheid aanbrengt
(152) Lazarus-Klap , die de Schaal onge.
Oord en met Stekels heeft.
Dat
f f ) Vergelyk ARGF. n v i l l e Conchyl. PI. 23. f20) f.
35. Zie ook by hem de Oostindiiche, PI. 19, f. q .
(152) Spondylus Teftó inaurita Spinofa. M. L. U. j u . N.
79- R « M v H. Muf. p. 156. N. 8. Gb ALTH. T e fl, T. IOO,
f. A , B. KNORR Verzam. V. 1). PI. 6. f. 2,
Dat ’er, evenwel , onder de Indifche ook VI,
voorkomen die weinig of niet ge-oord zyn, isXXXJX,
zekerer, dan dat R umph iu s zodanig eene Hoofd- '
bedoeld heeft met zyn Oftreum echimtum maxi' STÜE*
mum £sf monjlrofum, waar hy aldus van fpreekt.
„ Dit fchynt de Koning van alle Tsjoeppi te
„ zyn , waar van $ jnaar één gezien heb,
„ die ongemeen groot was en van eene wan-
,, ftaltige gedaante; zyndede Sphulp zelf een
,, Hand lang, en overal bezet met lange Ste-
„ kels, die fommigen een Vinger lang, ande-
„ ren korter waren; eenigen plat en fcherp,
„ als Vlymen , eenigen rond als Doornen, wit
„ en graauw, allen naar vooren gekeerd. Dus
„ kon men de Schaal nergens aanvatten, dan
,, alleen, en dit nog naauwlyks, zegt hy, by
„ ’t hoofd. Z y klonk als fyn Porfelein en geen
„ Inlander hadt dergelyke meer gezien. We-
„ gens de zeldzaamheid werdt dit ftuk, in ’c
„ jaar 1682, aan den Groot Hertog vanTos-
„ kanen gezonden ” .
Niet onwaarfchynlyk zal het dan deeze zyn,
daar G u'Al t h i e r i , op zyne honderdlte
Plaat, de Afbeelding van g e e ft, noemende
dezelve Allergrootjle, dikjle en zvmarjle Lazarus
Klap, die op de Rug door Jierke Doornen of
Beenige Punten zeer Stekelig is , fomtyds met
Plaatjes en geftreept, uit den Witten en' Rooze-
rood en bont; hebbende van 'binnen, aan den Rand,
pen breeden paarfchen Zoom. Die , waar
van