VI. bedding geeft; doch1 aan ’t dikfte end zyE
'XXVin.dezelven digt , Vliezig taay, en ongelyk op
H o o f d - * elkander geplaatst, zonder eenige Geleding,
stek, als waren zy by geval fatnen gehecht door
eenig Lyraagtig Vogt. Schoon ik ’er geen
Hoorntjes in gevonden heb, fchynt het my
doch veeleer een zodanige Eijerftok, dan de
Vrugt van eenig Gewas te zyn. Aangaande
het Voorwerp van Fig. 3 , dat uit een menigte
van Blaasjes, die als Ketting-Koraalen fa»
mengevoegd zyn, bellaar, zal niemand twyfe-
len; hoewel doch de Soort van Dieren, tot
welken zy behooren, onzeker is. Ik heb het een
en andere, toe nadere onderzoeking, uit myne
Verzameling hier in Plaat doen brengen.
De Geftalte van het gedagte- Hoor ent je
Letter A , hoedanig ook alle de overigen fchy.
Éen te zyn, bewyst twee zaakent eerftelyk,
dat de Schulpdieren, eer zy ter Wereld komen,
reeds met een Koorentje bekleed zyn:
ten anderen, dat zy allengs, en niet aan de
Mond-opening zo zeer, als wel naar den Top
toe, aangroei jen. Men ziet aan dit Koorentje,
’t Welk tot de Pennen o f Spillen moet behoo-
ren, duidelyk,- hoe de eerfte Winding of
grootfte Gier reeds voltooid i s , hebbende haa-
ïe Knobbels en Groefjes, terwyl aan de aii-
dere, naar den Top toe, nog veel ontbreekt.
Het bovenfte Vliezige gedeelte wordt, zeer
Natuurlyk, door de geduurige aangroeijing
des Lighaams van het Schelpdier, uitgezet,
jen
en vermeerdert dus het getal der Gie- V?.
ren. Afdeel*
W y ontkennen wel niet, dat ’er, in ’t ver?H o lm t
volg, een nieuwe aangroeijing kan gefchie- stuk,
den aan de Mond-opening; te minder, om S S ,
dat zulks in veele Hoorens blykbaar is en
dat ’er bovendien niets tegenftrydigs plaats in
heeft; alzo dat Vogt of Slym van het Schulp-
dier, ’t welk de Hooren naar den Top doet
aangroeijen, ook in ftaat is, dezelve aan de
Mond-opening te vergrooten: maar in de
eerfte vorming fchynt de Mond-opening eerst
voltooid te worden; geïyk de beftendige Ge-
ftalte van den Kop des Diers ook verdichte.
R u m p h i u s , die het in Oostindie waargenomen
heeft, verzekert zulks van de Hoorens,
die men graauwe Kasketten o f Bezoars noemt,’
zeggende, dat de dikke Naad, agter dérzel-i
Ver ömgefiagen Lip, het overblyfzel is van
een ouden Mond. „ Deeze (zegt by) groeijeiï
3> mede door eerie toezettingë, (aanvoegingc
, , wil hy zeggen,) zodanig, dat haar oude
Lip blyft ftaan, en daar onder een nieui,
we dunne Sehaal voortkruipt, dewelke, al-;
,, le hoeken en kanten aan de overzyde ont«
j, moetende, door de kragt van ’t Ieevende
3J Dier weder week wordt en zig neder legt:
weshalve men dikwils de oude Naaden in
)■> den Mond voelen kan, daar de nieuwe
3» Lip al over heen geloopen is en deeze
B s
I. DEK!,, XV*