
getal gilden zijn de penningen dier gilden, die wij te voor-
schijn kunnen brengen. Niettegenstaande alle aangewende
inoeite is het ons slechts gelukt er enkelen te kunnen opsporen
als be wijzen dat er toch werkelijk gildepenningen te Haarlem
in gebruik waren. In de flauwe hoop dat er wellicht nog
anderen van Haarlemmer gilden schuilen, deelen wij de namen
van alle gilden mede, en voegen daarbij het een en ander over
hunne reliken, die toonen dat sommige dier gilden niet onbe-
middeld zijn geweest. Een register van 10 Aug. 1776—1798,
met de namen van den Deken en vinders van al de destijds
aanwezige gilden, bestaat nog ( E n s c h e d e n° 2059).
Azijnhriiijers-^\A, bestond in 1704; bet was een zoogenaamd
aangesteld gild (n° 2059).
Bezemmakers Gild. Gildeboek met de namen der leden
(1663—1791) (n° 2060). Stukken tot 1803.
Biencerkers-gild. Dispositien van 1605—1667. Moet
talrijk geweest zijn door het groote aantal brouwerijen,
vooral in de 16e eeuw.
Boekdrukkers-, hoekhinders- en boekverkoopersgild. De aanwezige
registers daarvan vangen eerst aan met 1616 en
loopen tot 1795. Hunne stukken tot 1802.
Broodbakkersgild. Bij hen beginnen dezen iets vroeger,
in 1593 ‘. Daaronder zijn er betrekkelijk de broodzetting,
de knechts en de jongens. Stukken tot 1805.
' Reeds in 1575 vervaardigdo de Schilder P i e t e e P i b t e e s z . A e r t s e n
(geb. te Amst. 1541, overl. ald. 1603) een stuk voor dit gild; „Do Jongelingen
in den gloeienden oven.“
Van het St. Maarten- of Brouwersgild loopen de stukken
van 1459 tot 1805. Het een en ander daaruit stippen
wij aan. Den 23 October 1459 stiebten zij eene eeuwig-
durende vicarij op het altaar van St. Maarten in de St.
Bavo’s kerk. Den 7 Aug. 1529 wordt eene notarieele ver-
klaring opgemaakt, waarbij de Vinders der brouwerij appelleeren
van een schepenvonnis over het opvolgen der nieuwe
keur. In 1544 verschijnt een voorstel tot verandering der
Brouwerskeur. Toen zijn hunne biertonnen aan ijk onder-
worpen. De keur geeft in 1546 en 1549 nog aanleiding
tot grieven. Desgelijks, 31 Jan. 1550 tegen de keur drie
dagen vroeger vastgesteld. Van hunne zijde klagen (1558)
de gezworen Vaters en de bewaarders van het brouwgeld
over de behandelingen en de moeilijkheden , die de Brouwers
hen aandoen. Van den 9 Decb. 1563 bestaat eene ordonnantie
„bij de Brouwers en Brouwsters eendrachtelicken
geconcipieert, gemaect, geaccordeert ende geslooten.“
Hoe groot het debiet van het Haarlemsche hier was
door geheel ons land ‘ , blijkt uit een brief uit Steenwijk
van 10 Juni 1567: „aldaer werdt geen ander hier meer
gedronken.“ In 1578 is het anders. De Vinders A®an het
Brouwersgild verklären dat er toen slechts 17 brouwers
binnen Haarlem zijn „die alle eene sobere nering hebben“
enz. enz. *.
‘ Zie ons s tu k ; het Bieroproer te Leeuwarden in 1487 (V rije Fries X I
blz. 354).
® Onder de stukken zijn velen betrekkelijk h e t Hop of Gruitgelä van