
De geelkoperen, doorboorde, gegraveerde Scbipperspen-
ningen van bet Haagscbe veer ‘ van 1679 {CM. Delft n°
483, (20 stuks), W. H o e f a k k e r ) , vertoonen Voorzijde:
eene trekschuit, met toebebooren.
Keerzijde: in een cirkel, P e n n i n g h | v a n t h a e g h s e ]
v e e r | n° 2 0 j 1679 (§) ( 2 ) . In den Utrechtschen Volks-Alm.
1869, blz. 167—168 n° 4 , aldaar, als in Utrecbt voorgekomen,
aan die stad ten onrechte toegekend. Zie plaat
XXXVII Delft n° 3.
De geringe oogst van gildepenningen, dien men in Delft
kan opdoen, bepaalt zieh ten slotte tot een goed gegraveerden
geel koperen penning (groot 25) van het St. Lucasgild
{Bevue 1874, p. 30, n° 68).
Voorzijde: een liggende os * of koe; tegen zijn of haar
borst leunt bet bekende St. Lucaswapenschild; daar achter
een B{eeldsnijder).
Keerzijde n° 25 (zie afbeeld. pl. XXXVII Delft n° 2). Over
het St. Lucasgild deelt B o i t e t t. a. p. blz. 282—287 vele bij-
zonderbeden mede b Tot het gild behoorden „alle de geenen
„die baer generen met de schilderkunst, het zij met pencelen
* Een règlement op h e t varen der veerschuiten tusschen Delft en den Haag,
van h e t ja a r 1742 wordt vermeld door Mr. J . Soutendam in hot Register
der Bescheiden enz. Delft 1861, blz, 4 3 , n® 23.
® S t. Lucas was de patroon van het hoomvee ; VanLbnnep en Ter Godw,
TJithangteekens I I , hlz. 116.
® In J a n . 1877 verscheen, in h e t A r c h ie f voor Nederlandsche Kunstgeschie-
denis. AH. 1—2 , blz. 1—3 2 , de a anvang van een s tu k , ge tite ld: He t S int-
L ucasgild te Delft. H e t gild w erd in 1833 ontbonden. H ot archief er van „toon over-
„of anderzints, in olij of waterverwen, als oock glaze-
„schrijvers, glasemakers, glasverkoopers, plateelen-bakkers,
„tapissiers, borduurwerkers, plaatsnijders, beeldsnijders,
„werkende in bout ende steen ofte andere substantie,
„scheemakers, konstdrukkers , boekverkoopers “ deze
moesten zieh alien naar de ordonnantie, vervat in het Xewr-
hoek, blz. 304, gedragen. „Sedert“, zoo vervolgt B o i t e t ,
„zijn er de Delftsche Forselegnbakkers bijgekomen, die voor
„zoo veel hunne meeste knechts schilders zijn, uit de
„natuur van de zaak aan dit gild onderhoorig zijn, en
„dewijl dit tegenwoordig (1729) de boofdnering van Delft
„is, maken die een zeer groot getal uit.“
De looi-hal van de saaien ‘ , vroeger de St. Cbristoffelsg
ehracht te n raadhuize en gedeeltelijk u it modellen be sta an d e , was in 1839
al o p g e ru im d ,“ zijnde toen de Gildekist geheel ledig bevonden. Alleen de
beide Meesterboeken (1613—1714), door een toeval g e red , berusten in de
Kon. Bibl. te ’s Gravenhage (blz. 2).
' Ph. Timareten, CollecHo monumentorum rerumque maxiine insignium
Belgii foederati e templis et loots publicis urbium et accademiarum, Amst.
1684, I (Ned. vert, door A. P(rese) ’s Gravenhage 1771—1781) blz. 1 2 7 ,
deelt ook nog de volgende opschriften van deze nering m ed e : „Binnen de
Stadt van D e lft gedaen ons intrey I Met de Saey-Neering den 2 dach van
Mey A" 1596. Dit stond boven de deur van do L ooikame r, en in Duitsche
le tte rs voor de S a a i-H a l, h e t volgende;
Getoaerschout . is . op . stuvers-ses
E l k . te . betaelen
dat . A h . Waerdyns . Van . saeys en greins
T ’oordeel verhaelen (dat is keuren)
H ie r . N ieman . Van . D rapier . Koopman
Moet . binnen . gaen . Loen (loven, bicden)