Omgeven door een sterrenrand. Zie piaat I (XA'III) n° 2.
Korendragers. Deze hadden in Enkhuizen geeikoperen,
gegraveerde penningen (groot 26).
1) Voorzijde: Een sjouwerman met een zak op den nek.
pi. II (XIX) (12).
Keerzijde: Aldertz] Jansz.
2) Als boven: Voorzijde als n° 1.
Keerzijde: Abraham] de Groot 1802. pl. II (XIX) (1 3 )'.
3) Op een derde: Arend\ Diiegt, 1780. (Yerzameling
M a s c h h a u p t ).
4) Op een vierde Jan] Tiertz] 1780|. Verz. M a s c h h a u p t *.
Korvemnahers. Hun gildebrief is van 29 December 1573.
met eene ampliatie van 22 Xovb. 1649. De proef (Art. 4)
was een kobbe met een Hude-korf, en de Witwerkersproef
zal wezen een vierkante luiermand, redelijk fijn, met een
grove kaers-korf van drie deuren. De drie proefmeesters
' A b r a h a m d e G r o o t , overleden 17 J an u a ri 1829. Den 10 P e t r . 1765
werd geboren A b r a h a m , zoon van T e u n i s A b r a m s z . en L i j s b e r t J a n s
(lled ed . van den heer Secretaris van Enkhuizen R i j k e n E n o e l s m a n ) .
2 X“ 1—2 zijn u it Enkhuizen afkomstig. N» 1 is ald a ar nog voorhanden,
N" 2 bevindt zieh te Groningen (Prov. V e r z ) . Aan Mr H 0 E e i t h was
dit stukje met den penning pl. II (X IX ) (n® 14) u it Enkhuizen toegezonden.
Van n" 3 v a lt mede te deelen d a t, A b e n d D u e g t te Enkhuizen den 4 J a n
u a ri 1808 is overleden. „ Ik vind“, schrijft de heer Secretaris van E n k h u izen ,
„13 Junij 1754 geboren; A r e n t , zoon van K l a a s A r e n d s z en L l i s e b e t
O e g e s , “ Deze penningen (3—4) zijn dus in den Cat. der H is t. Tent, te Amst.
1876 onder n® 2328 ten onrechte a an de Vischverkoopers van Amsterdam
toegekend. In Enkhuizen houdt men ze ook voor Zakken-korendragers-pen-
n in g en , hoewel de zak onduidelijk is. K o r e n m e t e r s (1624) Keuren (blz. 284).
bestonden uit een Witiverker met twee Groenwerkers.
Kuipers. Hun gildebrief is van 1 November 1655. (C e n t e n
blz. 188. Keuren blz. 249—232). Voor het doen der
proeven (Art. 2) mocht men geen blok oprichten of bet ambacht
opzetten. Zij mocbten geen bedelende jongens houden, maar
moesten dezen van kost en drank voorzien (Art. 1). Cp St. Jan
geschiedde de betaling van het Gildegeld. Zij hadden 4 Overlieden
(Art. 15—16, bevestigd 22 Mei 1614). Den 4 Decb.
1649 werd hun toegestaan een vrij Gildehuis te stiebten;
op den Gildeteerdag was de contributie 12 stuivers. Hunne
zilveren, gegraveerde (groot 29) gildepenningen, vertoonen
alien (voor zoo verre wij ze gezien hebben) op de Voorzijde,
omgeven door een bladeren guirlande, een Kuiper in zijne
werkplaats. Op den achtergrond een vat, waarop de kui-
pershamer of baarse rust; aan den wand hangen hoepels
en de kuipersdissel. De kuiper splijt bout voor de duigen:
bij hem staat de kiel of bet aandrijvershout.
Keerzijde: Een met Nederlandsche vlaggen getooide, op
de nering liggende haringschuit of buis. Daarboven: 1686.
Zie Enkhuizen plaat 2 (XIX) (6).
h) Voorzijde: (MS. Rotterdam pl. XXVII n° 1) als
die van den laatsten penning.
Keerzijde: In een krans: Harme Evertsz Knoll A(nno):
1746. (Groot 28) Enkhuizen pl, 2 (XIX) n° 6 *). Bevue
1874 p. 113 (1).
c) Voorzijde: als a) maar met een krulkrans.
Keerzijde: in een schild, twee driehoeken over elkander