
Tot het tweede, het St. Gangolf- ook wel St. Josef- of
Timmerliedengild, behoorden : de Huis- en Scheepstimmerlieden,
Schrijnwerkers, Wagenmakers, Kuipers, Metselaars
, Mandenmakers, Wannemakers, Stoeldraaiers en
Dekkers. De laatste verdeeld in Stroo- en Schaliendekkers.
Sommige dezer onderdeelen hadden afzonderlijke gilde-wetten.
De aanteekeningen daarvan loopen van 1547—1796 ofiets
later. Cat. blz. 42 (I). Hoewel de gegoten penningen
van dit gild slechts van lood zijn, zoo was dit gild nog in
1795 niet geheel onbemiddeld Deze Timmerlieden badden
den volgenden penning:
Voorzijde : Een geopende passer ; tusscben de beenen er
van D b Omschrift: Timmee(libden)gilde.
Keerzijde: Ylak of een gildenummer (5). Lood, gegoten,
doorboord. De steenen vorm daartoe en 37 looden penningen
zijn nog aanwezig. Cat. (VII) blz. 45 (grootte 25. {Bevue
1874, blz. 36 n° 90. Goes plaat LXXIX (3).
Het derde, bet Coomans- of Kramersgild, bestond reeds in
1544. Het bevatte ook de Manufacturiers, Galanteriever-
koopers en andere winkeliers, zonder ambacbt. In 1811 waren
' In 1795 bezat h e t gilde zilveren bekers en een schenkbord, waard
/" 185.10 St., die aan h e t land kw am en , maar de waarde der beide zilveren scbilden
en van h e t Knapen-wapen ( f 53.10) werd u itg ek e erd , en deze zijn (zie Cat.
V I I I—IX blz. 43) nog voorhanden. — Ook de s tra f ter cause van eenige
mesuren om h e t gestoelte in de Groote k e rk op te m a k e n , (hetgeen h e t gild
in 1594, op 50 pond Vlaamsch ( f 300.—) te staan kw am ), g e tu ig t voor dien
welstand. P ic c a r d t , B ijz. blz. 145—146 (61).
“ Ook zonder D.
de zilveren schiiden van dit gild nog aanwezig. P i c c a r d t ,
t. a. p. blz. 147 (67), zegt, dat er wel eenige curieuse aanteekeningen
‘ over dit gild bestaan, maar dat zij de gescbie-
denis daarvan niet volledig geven. Een staaltje van de strenge
toepassing in 1721 der wetten van bet Kramersgild, deelt
hij blz. 144 (57) mede. De veertig looden, doorboorde gegoten
penningen ter grootte van (27), met de letters K(ramers)
G(ild) en een ingesneden gildenummer (16) op de voorzijde,
en bet jaartal 1688, beiden in kringen, opde keerzijde, die
nog in de stedelijke verzameling van Goes {Cat. blz. 52 P
n° I) aanwezig zijn, zullen wel tot dit gild behoord bebben.
(Zie Cat. V a h d e r C h i j s n° 1 6 ( 8 , Bevue 1874 p. 3 7
n° 97) en p l LX X IX , Goes (4).
Het vierde, (bet St. Severijns- of Wevers- en Hoedenmakersgild),
zegt P icc a rd t blz. 147, Cat. blz. 40, moet naar bet
scbijnt eene uitbreiding van bet Scheerjaers- of Droogscheer-
dersgild geweest ziju. Blijkens een zilveren kop, met bet jaartal
1556, bestond bet toen al, en volgens de rekeningboeken van
1547—1716 reeds vroeger. Hoe de samenstelling der gilden in
den loop der tijden veranderde, toont dit gild. Den 1 Juni
1666 werden de Droogscheerders, Lakemcevers, Wolkam-
mers, Hoedenmakers en Vellenblooters, toegelaten, om onderling
een gild op te richten. De Hoedenmakers ecbter gaven bier-
aan geen gevolg. In 1761 verzochten de Wevers dat de Hoe-
' Zeker in de volledige rekeningboeken van 1 5 6 6 -1 8 1 1 met eigenhändige
a anteekeningen bij h e t ja a r 1602 van C. Eversdijk. Cat. blz. 37 (I I).