
te rookeii onder weg. In 1680 Avaren er 22 Sleepers en
wei’d besloten, die tot 14 te laten uitsterven. De in 1500
voorkomende Kloof hout- of HoutM overs, Zeepzieders, Ohj-
slagers, Molenaars, Kalkheden, Tuinlieden, Houthoopers,
Hopkoopers, komen in de Gildebrieven-A®erzameling van
1713 niet afzonderlijk voor. Over de Grííífers bevatten blz.
95—97 en blz. 380 aldaar eenige bepalingen. Hun gild
ontstond den 26®*®““ October 1676. De entree was / lO .—
of f 20.— naarmate men Poorter of Buyteman was. De
jaarlijkscbe „Oirkonts-penning" was 12 St. en voor ieder
knecbt 8 St. Het verkoopen van boekweitenmeel, gort of
grutten door komenijbonders enz. werd met f 25.— , 60
St. voor ieder zak of mudde, gestraft. Eén Overman en 2
Dekens bielden bet toezicbt. De boeten werden door „een
hode met de „roede van Gouda" ingewonnen.
De Kaaskoopers, Linnennaaisters komen in 1713 niet
in de Gildebrieven-verzameling voor.
De Turfmans van 1500 komen ais Sak-en Turfdragers
in 1713 te voorscbijn. Gildeboek blz. 250—267 en blz.
381. Zij badden een gildebrief van 9 December 1589
„geannulleert“ en vervangen den 6 Maart 1677 door een
nieuwe van 33 artikelen, later, althans nog tot en met
14 Septb. 1709, zeer geamplieerd. Het gildegeld, 10 st.
jaarlijks, moest op gezetten tijd en plaats (als aan den
„King" bekend zal gemaakt AVorden) betaald worden. (Art.
1) Op St. Jacob, 11 Ju li, werd door de 4 Dekens en de
2 Overlieden de nominatie opgemaakt. Deze Overlieden waren
levenslang in de bediening. Het recht op dragen geschiedde
„met Taerlingen werpen en Kavelen." Van de
pelle of het lijkkleed wordt in Art. 21—22 gesproken,
maar niet van de platen, die bij dit dan ook inférieure
aangesteld gild minder te pas behoorden.
Een speciaal règlement voor den Opziener van de Turfdragers,
alsmede voor de Turfdragers is van 10 Septb.
1687, blz. 257.
In 1709 waren vele van de Zakkendragers „in zee,"
blz. 266. De nood van den toenmaiigen bangen oorlogs-
tijd dwong ben zeker een ander middel van bestaan te
zoeken.
Op de tentoonstelling van Arti in 1858 (Cat. n° 238—240)
Averden drie scbilden van het St. Joost- of Zakkendragersgild
van Gouda geëxponeerd. Bij het geheel ontbreken van
gildepenningen van Gouda, die, naar het schijnt, daar
nimmer in gebruik zijn geweest, zij het ons geoorloofd
deze drie keurig gedreven, zilveren stukken van het St.
Joost- of Zakken- of Koren- en Turfdragersgild, in het
Stedelijk Museum van Gouda aauAvezig, (eigendom der
stad) ' op piaat XL te voorscbijn te brengen.
a) Een schild, hoog 0,28, breed 0,22 meter, omzoomd
door een arabesken bloemenrand, boven gesloten door twee
geniën of engeltjes die een kroon vastbouden en, bene-
‘ In flflTLk ontvangen mededeelingen van de lieeren J . N. Scheltema
en J . J . Uertelman. Afteekeningen van den heer J . Lubthart, ook van
de volgendo scliilden.