
ten gehouden, durende twee dagen '. In 1766 behoorden
onder dit gild alle Avinkeliers van wollen en zijden lakenen,
lijnwaden, chitsen, katoenen, naai- en strikzijde, zijden
linten , gebreide kousen, en in het algemeen alien , die de
el en bet koperen gewicht in hunne nering gebruikten.
Y an Or d e n t. a. p. blz. 17 noemt bet ook het St. Nico-
laasgild, en wijst aan dat gild ten onrechte den Makelaars-
gildepenning van 1612 (pl. IV n° 11) (nagevolgd door
P e r r e a u in de Bevue 1858 p. 385) toe, welke dwaling
door hem in het TijííscAn/’t (v. d . Chijs) Deel I blz. 864—
865 en ook door mij in de Bevue 1859 p. 11—12 is
hersteld.
Wij hebben van dit gild geen penning immer ontmoet,
evenmin als van het Klein-Kramersgild in 1621 opgericht.
‘ Me n ü ; Zondag. D in e r : 1. koevoet en pens met e rw te n , 2. h u tsp o t,
3. gehraden v leesch, boter en kaas.
S o u p e r: He t geschotelte (overschot) van h e t diner. Voorts rijs te h rij, ge-
sprengd v le e sc h , boter en kaas.
Maundag. D in e r : De re stan ten van Z o n d a g , brij of e rw te n , p a s tc ie n ,
gesprengd v le e sc h , boter en kaas.
S o u p e r : He t saldo van h e t d in e r, hoenders en konjjnen en vogels of ganzen.
De Schout k re eg een h a rs t of een p a ste i; de p rie ste r van h e t g ilde a lta ar
in de S t. Nicolaas- of Oiide herh een pastei van 10 stuivers. Zie ook bij K o k ,
Am st. Ja a rh . I I blz. 23 (*), en t er G o uw , Gilden, blz. 57—58.
„In ’t J a a r 1560, doe aten wij onze Gildemaaltijd en doe hadden wij 17
„Pastijen en doe wij ten tweedemale aanregten 10 P a s tije n , alle van 5 st.
„het stuk. Item 20 dünne pastijen to t 3 st. en in hetzelve J a a r hadden wij
„ongebraden vlijs tot 34 stukken , en wij gaven van braaden eon halve stuy-
„ver van ’t s tu c k ; des zoo behielden wij het smeer daar af.“
Daartoe behoorden de slijters van kaas in ’t klein, de
verkoopers van erwten, boonen, gort, meel bij de kleine
maat, de kaarsenmakers * en de vettewariers of commenij-
houders. W agenaar IX blz. 8 4— 8 7 .
Grutters en Meelverkoopjers (zie stukken van F. D. G ie sk e ,
1 5 Jan. 1 7 9 3 ) (Yerz. M a sc h h a u pt ) werden op rekest toegelaten
en zwoeren dat zij het middel op het gemaal in
geene handel wij ze zouden fraiideeren.
Handelaars in geverfde zijde, fabriekanten in zijden-
stoffen, zijdenmanufacturen en zijdeververs. (Keuren, Amst.
1 8 0 5 4*0 3 0 bladzijden.)
Haringpakkers. Zij hadden penningen of loodjes, vermeld
bij E sd r e Cat. n° 2 9 1 , en V o u te n° 1 4 2 7 , die
het een (looden) bewijs noemt voor hen, die door H.H.
Burgemeesters met het officie van Haringpakker Averden
begunstigd. Hoe dat pakken geschiedde, hoe de tonnen
gecirkeld met het merk van den kleinen of Keulschen Brand
(stadswapen) of van den grooten of Bouaanschen Brand
(stadswapen met een kroon daarboven) geijkt Averden,
leert W a g e n a a r IX blz. 2 4 3— 2 4 4 .
In de Bevue 1 8 7 4 p. 1 7 n° 8 zijn aan de Amsterdamsche
haringpakkers een paar loodjes (groot 2 4 en 2 1 )
' Deze zonden op Driekoningen-avond aan hunne k lauten K o n in g ska a rsje s,
die op kleine blakertjes of in leem op den grond gezet werden. De jonge
lieden sprengen daar over h e e n , hetgeen sonitijds oorzaak tot ongelukken of
ongeregeldheden g a f , wcslialve het maken van koningskaarsjes bij keur van
19 Dec. 1714 verboden werd en h e t gebruik allengs verdween. Over Sinte r
Klaas te Am sterdam , zio J . H. R össing in de Oude Tijd., 1874 blz. 17—19.
4