
p. 385. Komt ook in lood voor met C. V e e g e r | Mr.
1734| Overman 1747 '. Volgens HS. pl. XL n° 6 G. K.
(groot 19).
Keerzijde. Een kroon met afhangende kwasten, daaronder:
1 Koek\ beschuyt\ en\ pasteybakkers] gild gegrav. *
Kompas- en Zeilmakers. Zie Compas.
St. Joosten of Korendragersgilde b
Volgens W a g e n a a r IX blz. 120 niet voor de 16® eeuw
een afzonderlijk gild geworden, daar het eerst met de
korenmeters en korenzetters een gild vormde, begrepen onder
het Dragers- of, zooals het in 1551, gelijk elders, genoemd
w'erd, het St. Joosten-Gilde. In het jaar 1589 had de
scheiding der Korendragers van de Korenmeters en van
hunne massale armenbus plaats. „De eigenlijke Korendragers'',
zegt W a g e n a a r IX blz. 121, „genaamd van den
grooten gang, maakten voor 1589 en lang daarna (tot 1665)
> Yerk. Bom, Dec. 1 8 7 4 n “ 4574 f 6 . ~. (Gek. door J h r. Be eo van Dus sen ^
Mu il k e e k ). Bij den h e e rP . H. van Ge lder met h e tw ap en en H e n d r ik Simons,
en Keerzijde: t KoECKj B e so h ü y i| en| P astey Ba k k er s ] Gil d t ] 1789. G. K.
groot 19 Dik.
® Dit looden zeer slecht gegrav. gildepenningje was op de Tent. Amst.
1876 n® 2537. Zie pla a t X IV n® 152 (Verz. Maschhaupt ).
® Hunne ordonnantien zijn ged ru k t in 1793,. 54 blz. 4“ . Een a antal voorwerpen
van dit gild waren onder n® 2378—2388 op de Tent, te Amst. (1876),
w aaronder: 2377—2379 (1608). Twee gedreven zilveren b egrafenisschilden met
afbeelding van een korendrager a an zijn w e rk , 1609. Twee dito 1659. Tweo
met afbeelding van een korenstorter enophouder. Opscbrift: „Coren S ta rte rs“.
Zie de afbeeldsels van n® 2377 en 2379 in Lith. lich td ru k in Wandeling
door de zalen der Hist. Tent, van Amsterdam door D. C. Me i .ie r J r .
een gild uit, onderscheiden van dat der Ophouders of
Korenstorters genaamd van den kleinen gang. Dikwijls
waren de Korendragers ook leden van het Koren Ligter-
mans Gild en aten dus, zoo als men zegt, van twee
wallen, daar zij (bij uitzondering) van beide gilden onder-
stand genoten. Hunne zakken hadden zekere teekens ’.
Een factoor, door de kooplieden aangewezen, heeft het
opzicht over het bearbeiden der granen , stelt het arbeids-
volk in het werk en betaalt hen. Bij den grooten kotxn-
handel, dien Amsterdam dreef, moesten er een aantal korendragers
zijn; geen wmnder dat hunne penningen veelvuldig
voorkomen, wijd en zijd verspreid zijn en, elders aan-
getroffen, wel eens ten onrechte aan Amsterdam ontfut-
seid zijn. Zie beneden Utrecht en Amsterdam pl. XIII
n® 137.
Zoo talrijk als de korendragerspenningen, zoo talrijk zijn
ook de kleine variaties in grootte en voorstelling. Daarin
echter komen zij alien overeen, dat zij gegraveerd en van
geel koper zijn (zeer enkel van zilver) en van de grootte
tusschen 27 en 18 van den muntmeter, v a n G e l d e r . Wij
deelen er eenige (lichtelijk tot eenige dozijnen te vermeer-
deren) mede. Zie in de Bevue 1859 p. 88 n° 52—58.
Voorzijde. De type is een korenzakkendrager links of
rechts gewend: Op den zak zijn steeds eenige merken,
1 Deze teekens op de zakken der Amsterdamsche korendragers zijn nog
niet verklaard geworden.