
elk van 14 oncen, en een goddebek (?) van I fijne Segovia
■wol, in 3 dagen. Zij hadden 3 Hoofdlieden. (HS. blz. 40—41).
Houtkoopers. (23 October 1618). Hieronder behoorden
ook de Houtzaagmolenaars en leveranciers van houtwaren
aan timmeragien en repartitien binnen Rotterdam. De
Houtzaagmolenaars mochten op den molen of de werfgeen
tabak rooken. Zij badden drie Hoofdlieden (HS. blz. 48—49).
Kleedermakers (4 Juni 1632), maar als Snidersgild'komi
het reeds voor op 1 Mei 1448. Tot dit gild behoorden
ook de Wantsnijders, die weike wanten en dergelijken verkoopen
, die gestikte lij ven of huiken maken of verkoopen; zij
die wollen-waren uitsnijden, „japonse“ rokken maken, die zee-
men kleederen verkoopen, de kousenmakers en oudekleer-
verkoopers. Zij badden vier Hoofdlieden. (HS. blz. 38—39).
Kolenmeters (6 Januari 1632). Korenmeters (18 December
1627).
Kramers of Marslieden (1 November 1687).
Reeds in 1492 gaven deze een altaar in de St. Laurenskerk,
(V. R e y k I blz. 246). Van een St. Nicolaasgilde is aldaar
sprake in het jaar 1485 (I blz. 233). Onder het Kramers-
gilde beboorden al degenen die met de eile uitslijten of
verkoopen, bet Lakenverkoopersgilde hiervan uitgezonderd.
Op de markten hadden zij den voorrang boven de vreemde
kramers, en de ongezeilde kramers moesten staan achter de
gezeilde. Zij badden vier Hoofdlieden. (HS. blz. 79).
Kruideniers en Kaasverltoopers (28 Juli 1644). Allen
die niet onder een bijzonder gild behoorden en toch schalen
of maten in hunne winhelnering gehruikten, behoorden hiertoe.
Uit het gildegeld verkreeg het weeshuis jaarlijks f 3.—.
Zij hadden drie Hoofdlieden (HS. blz. 78).
Kuipers (15 Feb. 1627). Hun proef was het maken
van een gros (grove) en een smalle tonne uit ruwe kanten,
en het vermaken van een oude tonne. Hun gild stond in
nauwe betrekking tot het Wijnverlatersgild (HS. blz. 58—59),
en eene ordonnantie van 13 October 1719, bevattende 27
Artikelen, is voor dit laatste gild, gecombineerd met het
Kuipersgild, uitgevaardigd, (HS. blz. 12—1 3 )'.
Lakenhereiders (1438).
Lakenverkoopers (22 April 1650) *. Hun proef bestond
in bet scheeren van drie clissen. De werkgasten mocbten
op geenerlei wijze den zoogenaamde verloren maandag bou-
den. Hun loon werd „gefixeerd op 21 stuivers daags,
waarvoor zij gehouden waren te werken van 3—8: 9—12:
1—7 uren (HS. blz. 34—35).
Linnen- en Servetwevers. (13 Aug. 1513). Zij hadden
St. Jacob tot patroon en stichtten in 1497 de N. St. Jacobs-
kapel, ook Weverskapel genaamd (V a n R e y n I blz. 233).
De proef van de Linnenwevers bestond in bet rijgen,
scheeren en opmaken van een dertienen ; en die van het
1 A rt. 2 spreekt van liet regeren van den wijn. Van h e t b inden, hrareren
(ciders hareren, harrer) en k immen zetten van de wijnvaten. Art, 12 ver-
biedt h e t dragen van een stopnies aan leden bn iten b e t gild.
" Dc Hoofdlieden to t de zaken der Saai- en L a k en h a l hadden h nnne vergadering
boven h e t nienwe in 1739 gestiebte Zakkendragersbuis. (Zie bet
blasoen n« 4) Van R eyn I I , blz. 200—201.