
voor de schippers der B(innen) en O(verzeesche) venen ais
be-wijs van betaaide rechten. (F . H . Ma sc h h a u p t ).
Spek- of VarkensslagersgilcV. Den 27 Jan. 1751 werd
het Spek of Varkensslagersgild, ofschoon slechts bij voor-
raad en tot wederopzegging toe, afgescheiden van de Vleesch-
houivers. De bepaiingen hunner keur deeit W a g e n a a r
IX biz. 78—80 mede.
Hun giidepenning geven v a n Or d En pi. V n° 22 (biz.
21) en P e r r e a u in de Revue 1858 p. 382.
Voorzijde: Het wapen van Amsterdam; daaronder op
een schiid de naam van den Varkenssiager bij v a n Or d e n :
H e n d r ik B u k e 1784. Op andere exempiaren G e r r it
E e l in 1751 (Mu n t e n d am n° 749) J u r r ia n Stoetz 1762.
Op een doorboord exempiaar J a n E v e r s 1767. Op andere
J a n | F eä nk em o o l e 1782, P ie t e r H e r b st enz.
Keerzijde: Een man (gedekt met den toenmaais in gebruik
zijnde driekantigen hoed), die een varken keeit.
Geei koper, geg. (groot 25). Zie piaat X 114).
Vischdragers. Zij werden, zegt W a g e n a a r IX blz. 27,
oudtijds door de Opzienders der Armen, nu (1766) door de
Begenten van het Spinhuis aangesteld om voor bijzondere
personen, die visch aan de vischmarkt gekocht hadden,
dezen naar huis te dragen, volgens ordonnantie van 29
‘ Reglement (28 April 1796) voor dit gild Amst, P. II. Dronsberg, z. j.
24 blz. In 1809 werd een certificaat afgegeven door provisioneele Commissa-
risseu van dit voormalig Gild aan JoH. Bakker als Varkensslachter en Vet-
tewarier. Cat. Tent. Am st. 1876 n" 2337.
Januarij 1597. Zij droegen tot teeken hunner aanstelling
een koperen vischje met oog (afgebeeld bij v a n Or d e n
pl. X) op de linker borst. Hunne aanstelling ', ook t. a. p.
gelithographeerd, behelst dan ook dit bevel: „Mits altijt
„bij hem hebbende schriftelijck bescheit ende oock ghehouden
„sullen wesen, te draghen een Visch op den slincker hörst."
B r e d e r o , in zijnen Spaanschen Brabander Deel 1®
Tooneel, (zie W a g e n a a r IX blz. 42 en v a n Or d e n blz.
42) zinspeelt er volgens hen op:
„Haclje kennis an de Overluy van de Vissehers, dat j y die g in gU vraghen
„Om ten penningjen op j e hörst, so mocMje moytjes vis draghen.
„Dat brengt ’s ja e r s al Mel veul o p , so v eul, ick weet niet hoe.“
B r e d e r o spreekt echter een penningjen, en niet van
een vischken. Zulke penningjens bestaan er nog, althans
door de Biviervisch verkoopers of dragers gebruikt. Zij zijn
van rood koper (15) gest. met twee gaten: vertoonende
een zalm, daaronder (37). Zie pl. X 115.
Er bestaan ook grootere geel koperen, gegraveerde en
op de Hist. Tent. te Amsterdam, Cat. n° 2328 aan bet
St. Pieters of Vischkoopersgild van Amsterdam toegekende
‘ A n n o 16 . . . slaat op h e t nie t ingevulde stuk. De k e u r is van 14 J an .
1621 volgens P . SciiKLTEMA, Aemstels Oudheid, IV. Amst. 1861 blz. 191.
Zie ook a ld a ar II . 205—222. De Amsterdamsche Visscherij.
® In de rijke verzameling van den he er P. H. van Ge l d e r , te V e lp , beru
s t een gouden van een oogje in robijnen (roode) oogjes voorzien zalmpje,
te r lengte van den muntmeter van van Ge ld e r 3 1 , k eu rig gem a ak t met
boweegbare gcledingen en schubben.