
^ AMSTERDAM.
T i jd em a n in zijne reeds aangehaalde Verhandeling (1821)
blz. 15, „zijn met de meeste volledigbeid bijeenverzameld
,,en bekend gemaakt in de voortrefFelijke redactie der
„Handvesten^^ \ Deze geleerde schrijYer legde zelfs tot bisto-
riscben grondslag van zijne oeconomisch-politiscbe Verhandeling
den Amsterdamschen vorm der gilden: „alzoo
„die stad (blz. 15) steeds evenzeer heeft uitgemunt in
„welvaart en bloei van handel en burgerlijke nering, en
„goede pohtie en vaderlijke zorg voor hare burgeren en
„verständig ingerigte en telkens, wanneer ’t vereischt
„werd behoorlijk herziene en geamplieerde keuren en
„Statuten bijzonder ook nopens hare GildenV Gestaafd door
talrijke aanhalingen uit de Gildekeuren van Amsterdam,
(blz. 15—28, waarnaar wij verwijzen) geeft hij een zoo dui-
delijk en beknopt algemeen overzicht van den inhoud daarvan,
dat wij dit verkort overnemen, te meer omdat die zaken in
meest alle steden evenzoo voorkomen. Ex uno disce omnes.
De leden van een Amsterdamsch gild moesten een of
meer jaren poorters geweest zijn; zij moesten hunne leer-
jaren behoorlijk uitgehouden en in de meeste handwerks-
gilden eene proef (bij de meesten volgens een bepaald
voorschrift) ten overstaan en ten genoege van Overheden
van het gilde gedaan hebben. Weduwen van overleden
Gildebroeders konden de nering met eenen bekwamen
knecht, ofschoon geen gildebroeder zijnde, aanhouden.
■ Ve d eel, Btuk I I I blz. 1 1 7 7 -1 4 8 6 . Yervolg der JIandvesten blz. 7 0 - 1 1 5 .
Tweede vervolg blz. 172—218.
Leerjaren, voor dat men tot de proef werd toegelaten,
waren een vereischte; men behoefde ze niet te volbrengen
bij edn meester, maar zonder wettig ontslag mocht men
dezen niet verlaten, en de nieuwe meester mocht niemand
aannemen zonder dit blijk van goed gedrag.
Het handwerk, de nering, was eene monopolie; de
onbevoegde daartoe was een heunhaas en boetvallig aan
het gild. Jaarlijks werden hunne Overlieden öf door hen
zelven öf door de Regeering uit eene nominatie gekozen.
Bij ziekte of ongemak of verarming sprong de gilde-armen-
bus wekelijks hij. De begrafenis geschiedde ten koste van
het gild en door de gildebroeders ‘. Bij verzuim van
hieraan te voldoen werd eene boete betaald; ook betaalde men
entree-gelden en contributies, jaarzangen heetten en tot in
1811 geheven werden h De Bierheschooijers moesten
jaarlijks het gild met f 6,— verheffen \
De overlieden, waarvan jaarlijks een gedeelte aftrad,
hielden de lijsten der gildebroeders en leerlingen aan,
namen de preeven af en beoordeelden ze; zij bezorgden de
invordering en uitdeeling der gelden, waakten voor de
^ Zie T er Go uw , Amstelodamiana I 361.
“ T e r Go üw , De GildenhXz. 19. J a a rza n g en ^ vroeger j
, te r ver-
cering van den p a tro o n , die geld kostten.
^ Do heer J . F . Cro o ck ew it {Otide Tijd 1874 blz. 289—290) ziet daarin
een b ew ijs, hoe h e t leenstelsel de geheele in rich tin g der middeleeuwsche
maatöchappij en dus ook die der gilden beheerschte. Dosgelijks reeds vroeger
de heer J . T e r G o uw ; zie t. a. p. hlz. 27 ; „Do verplichtingen der Gilden h ad-
„den hären oorsprong in h e t leenstelsel.“