
denmakers in liun gild ingelijfd mochten worden. Het verzoek
werd geweigerd, doch tien jaren later is het iVevers-
gild-zelre (1771) u itg e s to rv en .... Neen, er is nog eene
weduwe van een Wevergildebroeder over, en deze en de
regeering staan goedgunstig toe dat de Hoedenmakers, „op
conditie dat ieder zijn eigen recht houdt (1772), deel van bet
Weversgild uitmaken. “ Tot dit overal vrij arm gild bebooren
de 15 looden gegoten penningen (groot 30) met het jaartal
16|33 , nevens twee kruiselings geplaatste, gekroonde weversspoelen,
waaronder ingesneden VIII op de voorzijde (ziepl.
TiWTX Goes 5) in de stedelijke verzameling van Goes Cat. blz.
52 II aanwezig. Zie ook Cat.Y. d . C h i j s u° 1608, Bevue
1874, p. 37 n° 95). Hunne rekeningboeken droegen bet
opscbrift; Looft God Schepper {Cat. blz. 41). De vergeefsche
pogingen, die men te Goes in de 15'*®, 16''® en ll*!®
eeuw deed om de lakenweverijen en het wollenweven aldaar
te vestigen, vermeldt P i c c a r d t blz. 136—137 (25—27).
Tot het vijfde, St. Catharina- of Kleedermakersgild beboorden
ook de Wollennaaisters en Keurslijfmakers. De oudste
aanwezige aanteekeningen daarvan beginnen met het jaar
1560. In 1611 werd bij ordonnantie bepaling gemaakt
van hetgeen tot bet Kramers- of Kleermakers gilde behoorde.
P i c c a r d t t. a. p. blz. 108 (23) deelt ons mede, dat er
vellen vol geschreven zijn over de quaestie of eene baleinen
rok bij eene gildezuster, naaister (tevens winkelierster in
fransche kramerijen) in beslag genomen, al of niet terug moest
gegeven worden en bet verkoopen van dat artikel geoorloofd
GOES.
zou worden verklaard. Hunne rekeningboeken loopen van
1560—1582 en van 1684—1811. Twee groote zilveren
Schilden en een klein schild of jongenswapen, en 37
looden penningen, met den vorm waarin zij gegoten werden,
zijn nog in de stedelijke verzameling te Goes aanwezig.
a) Voorzijde: Gekroonde groote, geopende schaar, tusscben
16—78.
Keerzijde: K l e e r 1 m a k e r s |g i l d e en nummer (46). (Groot
23). Bevue 1874 p. 37 n° 95. Zie pl. LX X IX , Goes (6.)
b) De begrafenispenning van 1623. Lood, in de Bevue
1874, p. 37 n° 94 vermeld, is te Goes niet voorhanden
en daar slechts bij overlevering| bekend.
Voor bet Vleesch- elBeenhouwers o lkei zesde gild wevàen
de eerste bepalingen in 1599 gemaakt. Op hunne feesten
ging bet soms zoo onstuimig toe, dat zij in 1656 ver-
zochten, dat bij een maaltijd van bun gild een paar leden
van den ra ad , ter voorkoming van ongeregeldheden, mochten
tegenwoordig zijn! ( P i c c a r d t t. a. p. blz. 145 (59). Xiet
alle Vleeschhouwers mochten varkens slachten. Penningen van
dit gild zijn ons niet voorgekomen. Zie verder Cat. blz. 48.
Het zevende boofdgild was dat van St. Crispijn of der
Schoen- en Gareelmalcers ‘ , waartoe de Huidenvetters behoorden.
Alles van hen wat men bij de opheffing (1804)
overgaf, is nog aanwezig in de verzameling te Goes,
* PiCOAKDT Hz. 139 (38). In 1651 w e rd , bij uitzondering, aan de Gareel-
makers toegestaan om zo u t te verkoopen. Zeker omdat de Huidenvetters zulks
bij b un bedrijf toch behoeven.