
zi]i\e Beschrijving zeer veJe met veel zorg, naar de stukken,
meest door den heer A. M a r t i n te Leeuwarden bewerkte
afteekeningen te moeten voegen, als bnmishaar in ieder
penningwerk.
Na de toewijzing van het gouden eermetaal, 7 April
1876, door HH. Directeuren van Teylers Stichting uitge-
noodigd, om zijn arbeid zoo volledig mogelijk te maken,
heeft hij geene moeite gespaard om, op nieuw of voor het
eerst, in zeer vele steden van ons vaderland pogingen
te doen om den geuiten wensch te bevredigen. Boven
verwachting en mate is hij door de welwillendheid van
Gemeentebestiiren en bijzondere personen daarin geslaagd.
De toevloed was zoo groot, dat verschillende onderdeelen,
zooals Enkhuizen, Rotterdam j ’s Hertogenbosch, Sluis,
Zwolle enz. geheel op nieuw bewerbt, en andere, zooals
Amsterdam, Utrecht, Groningen, enz. enz. aanzienlijk
aangevuld werden. — Ook bleek hem dat vele der gildepenningen,
bij V a n O r d e n ' afgebeeld, herziening be-
hoefden, en alzoo op nieuw, zoo veel mogelijk naar de
stukken verbeterd, moesten afgebeeld worden. — Eindelijk,
dat zieh in sommige steden, zeer arm aan-of geheel ontbloot
van gildepenningen, zooals Gouda, Rotterdam, Enkhuizen,
Hoorn, Utrecht enz., zieh in meer dan den opzicht merkwaardige
gildeblasoenen of Schilden en oude gildezegels
bevonden, die hoogst geschikt waren om de armoede dier
soms groote en rijke steden, in dit opzicht, niet alleen
goed te maken, maar ook haar gildewezen aanschouwelijk
en behagelijk voor te stellen.
Ten s lo tte , met het oog op den grooten omvang van
zijn arbeid, heeft hij gemeend, zijne lijvige Verhandeling
niet nog te moeten doen voorafgaan door uit den aard
van het onderwerp onvermijdeiijk breede, vele bladzijden,
ja veilen druks beslaande Bdeidingen, getiteld: Over de
gilden in het algemeen en die van Nederland in het
hijzonder. Hij acht de eerste volkomen overbodig, na al wat
daarover reeds binnen- en buitenslands is geschreven ' —
waarnaar hij verwijst — ; en de tweede is, wat den inhoud
' P l. I I - I V , V I I I - I X , X V -X V I I X X I I -X X T I I .
' Om van liet buitenland te zwijgen, waar het a an tal gedrukte boeken
over het gildewezen legio is , vermelden wij slechts:
1. Mr. H. W. T y d e m a k , An twoord op de vraag over de inrigtingen der
g ilden, 1821, blz. 1—30.
2. De Weegsehaal (1821, u" 9) Verhandeling over de gilden.
3. C. J . F o k t u y n , De Gildarum h is to ria , fo rm a et auctoritate p o litic a ,
medio im p r im is aevo. Amstel. 1834, 239 p.p.
4. M. B e e k h u i s , De Gilden, {Gron. Volks A lm . 1841, blz. 105—117,
1. Oorsprong. (1842, blz. 71—86, (I I. Middeleeuwen. (1843, blz. 132—151,)
I I I . Nieuwo Oescbiedenis.
5 . J . T e k G o ü w , De Gilden. Eene bijdrage tot de geschieäenis van het
Volksleven, Amst. 1866, 95 blz. enz. enz.