
{vier) zilveren overmanspenningen (even als in Bolsward)
overgingen van hand tot hand; altlians in Maart 1867
werd door den heer (t. T h eo d . B om (Cat. n° 2111) {met-
tegenstaande het in metaal gegrift verhod!) een zilveren
zeer fraaie, groote (cMm. 56, wigtjes 64) gedreven penning
van de gildekamer der hoenderkoopers verkocht. (Zie pl.
X II n “ 1 )'.
Voorzijde. Een haan rechts gewend in een krans, met
dit opschi’ift op de keerzijde: Dese Penning \ hoort aan
de I Hoenderkoopers Gildekamer, en moet op \ ditto blijven
tot \ Amsterdam. Zie Bevue 1874 p. 18 n° 11.
Houtzaagmolenaarsgilde \ Vermits de zaagmolens eerst in
de 16® eeuw zijn uitgevonden en in 1630 de eerste zaagmolens
bij Amsterdam werden opgericht *, kan dit gild
niet hoog opklimmen, hoewel de houtzagers met de hand,
reeds, blijkens de keur van 20 October 1529, een gild
uitmaakten, dat later geheel te niet ging. Het gild dagtee-
kent van bet begin van 1695. Men vond ev m greenenhoul-
zagers, eikenhoutzagers en ivagenschotzagers. Hunne ordonnantien
worden door W a g e n a a r IX blz. 176—178 ontleed.
Hun geelkoperen, gegraveerde penning (groot 25) vertoont
:
Voorzijde. Een boutzaagmolen, gelijk men dien thans
nog op de Amsterdamsche Cingels in werking ziet.
‘ Cat. Tent. Amst. 1876 n ” 2337 voorkomende (G b r. A. H e in ek en ).
» Ordonnantien 1746, 44 blz. 4“ . Scheltema Inv . II . blz. 129—130.
» Daarvan twee teekeningen op de Tent, te Amst. 1876. Cat. n “ 2519.
Keerzijde. Een naam op het exemplaar (pl. IV n® 34)
afgebeeld, leest men Jan Corneelisz | Kop. Verz. F. H.
M a sc h h a u p t . Cat. Tent. Amst. n° 2518 (koper).
Huydenkoopers , Looijers en Schoenmakersgild '.
De oudste keur van bet Schoenmakersgild is van 10
Juni 1475. „Toen, en later en somtijds nog“ zegt
W a g e n a a r IX blz. 152, „in 1766 waren de S'cAoewmafers
„in Amsterdam ook Huidenkoopers en Looiers.'' Zij hadden
hunne kuipen omstreeks 1586 daar waar,^nu de Huiden-
en Bunstralen loopen. Yele bepalingen, dit gild betreffende,
deelt W a g e n a a r IX blz. 153—155 mede L Zij , die traan
wilden verkoopen bij de kan of mingelen, moesten den
traantap huren. In de 17® eeuw was in Amsterdam ook
1 Ordonnantien daarop Amst. 1791, 71 blz. 4 » en 2 blz. Scheltema I»».
I I blz. 74. Vergelijk T ek G o uw , De Gilden\Az.26. L e d e re n sch o e n als doosje,
Schoenmakersgilde-proef v an J acob W orms te Amsterdam , van ongeveer
1780. Zie Cat. Kon. Oudh. Gen. n» 910. Vier begrafenissobilden van dit gild
met hun w ap en , en vier dergelijken met h e t wapen van Amsterdam , w a a rschijnlijk
behoord hebhende aan hetzelfde g ild , zijn in h e t Archief of M useum
dier stad. Zie Dr. P . Sch e l t em a , Aemstels Oudheid I hlz. 141.
Bij nader onderzoek is er meer waarschijnlijkheid dat de Schilden tot het
oude Schoenlappersgilde behoorden. Verg. den steen onder noot 2 op bladz.
54. (Cat. Hist. Tent. Suppl. 2467 §).
“ In de Zuiderkerk (gehouAvd 1603—1611) waren daarvan geschilderde
g la z en , geschonken door het Leerlooiers- en Schoenmakersgild. De teekening
door Bloemaert is in h e t bezit van den he er J . W. W ureba in te R lied en ,
Cat. Tent. Am st. 1876 n» 1283. Zie ook a ld a ar n® 2466—2477. Van de drie
pla a tjes n® 2477, zijn twee gelijk aan elkander. Het eene met den ham e r
voor de sch o enm ak e rs, h e t andere met de ossehuid voor de leerlooiers.
Leerbrief gebruikt in de 18“' eeuw. (Zie Cat. Tent. Amst. 1876 n® 2468.)