
zie A. W. K r o o n , Beschrijving van ’s Gravenhage 1852,
IKAfl. blz. 119—127. Omstreeks 1462—1483 gingen zij ,
door concnrrentie met die te Leiden, te gronde. Zie Me-
decleelmgen I I , blz. 187.
Als bet eerste gild vermeldt De R i e m e r I I , blz. 285
bet Noachs- of Wijnkoopers gild, waaronder, in 1739,
ook de Kuipers beboorden, geregeerd door een Deken en
vijf Hoofdlieden, waarvan een uit de Kuipers. Het Noachs
gildebord deelen De R i e m e r I , blz. 302 en T im a r e t e n
I I , blz. 158— 159 mede. Hun gildepenning bebben wij
niet ontmoet.
Nog bevond zicb in de Groote Kerk bet 8t. Pieters
Gildebord , in 1 7 0 5 ' aldaar geplaatst. Er waren in ’s Gravenhage
drie St. Pieters Gilden, der Visch- en Oester-
verkoopers, der Ztoaardvegers en der Stoelenmakers; maar
dit bord is van bet eerstgenoemde gild.
Yan de gilden te Scheveningen waren op de tentoonstelling
te Delft in 1863 eenige voorwerpen te zien, zooals
een zilveren beker van het St. Adrianus gild van het
jaar 1767, waarop het Haagscbe wapen, een schip, de
gereedschappen der tot dat gilde behoorende handwerks-
lieden en de namen der dignitarissen gegraveerd waren.
Zie Catalogus n° 1587.
' J. Van Lennep c. s. Het Boek der Opschriften blz. 115. „He gilden
van ’s Gravenhage wedijverden om de muren der Groote K e rk mot bunne
borden te ve rsieren.“
Een andere gildebeker met deksel, aldaar, afkomstig
van Scheveningen (n° 2779), ten toon gesteld, vertoonde de
geschiedenissen van N o a c h , L o t h en H o l o e e r n e s en de
woorden D o b h (e t ) n i e t enz. Ook was er een zilveren plaat
(n° 2788) van het Visschersgilde te Scheveningen, waarop
het zinnebeeld van het gilde, het wapen van ’s Gravenhage
en de namen der Hoofdlieden in 1692, waarvan een zieh
noemt A. A. T a s m a n , schepen van Schevel{ingen). Het
St. Pieters Gilde te Scheveningen komt reeds in 1544 voor
en is door De R i e m e r niet vermeld. De Mededeelingen
(I, 184) geven nog andere gilden van 1583—1595 op,
vermeld in de Schepens-acten, maar niet bij De R i e m e r .
De buurtpenningen van ’s Gravenhage zijn door ons be-
schreveii in de Pevue de la Numismatique Beige 1859
0. 492—517 en in 1868 m de Mededeelingen I , 199—206
en I I , 74—80 door den Directeur van het Kon. Penningkabinet,
den heer J. F. G. M e ije r; alwaar men 23 afbeeldingen
daarvan vindt, zijnde n° X II (gelijk wij reeds
vermeld bebben) de toegangspenning tot den Hortus Medicus.
Die buurtpenningen waren de presentie-bewijzen bij
de ¿wrewbegrafenissen, even als bij die door de gildeiMSsew.
Van de geestelijke gilden bij D e R i e m e r en in de ilfe-
dedeelingen (1,184) vermeld, z wij gen wij. Twee opschriften
der gildeborden van 1580 van het H. Geestmeesters- en
het H. Kruisgild zijn te lezen bij D e R i e m e r en T im a r
e t e n I I , biz. 148—149 en blz. 154, 155.