
ii i s
Ill:
\
„Öen aan de Oude, en een aan de Nieuice zijde. Twee
„diergelijke gilden van Binnenlandsvaarders waren er tot
„dien tijd toe ook geweest. Doch toen vereenigden Ae Bui-
„tenlandsvaarders van de beide zij den zieh tot een gild.“
„De Binnenlandsvaarders AeAen van gelijken.“ Het onder-
boud der kapellen en altaren werd gemeen verklaard, en bet
beeid van den H. Olof' van de Buitenlandsvaarders (0. Z.)
werd in bewaring der twee afgaande overlieden gesteld.
De lange naam, dien dit gild in 1766 droeg, was vroeger
korter, en alleen bet BinnenlandsvaardersgUd, ofschoon het
ook op Brabant en Viaanderen voer, toen onder betzelfde
bestuur als dat van Holland staande.
Het Klein Binnenvaardersgüd heette oudtijds Groot
Schuitenvoerdersgild, daarop Klein Binnenvaardersgüd, in
tegenstelling met het Groot BinnenlandsvaardersgUd; maar
dit laatste nam den naam van Groot Binnen- en Bui-
tenlandsvaardersgild aan, nadat (zoo zegt W a g e n a a r IX
141) bij eene keur van 31 Dec. 1648 gelast was, dat
ook de buitenlandsvarende Beurtschepen op Hamburg en
andere plaatsen gildebroeders van het Groot Binnenlands-
1 OUfs k a p e l , la te r de Oude-Zijds k ap el bij St. Olofspoort op h e t einde
der Warmoesstraat. W agenaar I blz. 65. Beschreven V II blz. 420—430.
In 1487 ook genoemd ( I I blz. 373). He t eerst in 1451 (V II hlz. 42 2 ), moet
zij nie t lan g vöör dien tijd gesticht z ijn , n a a r aanleiding der vrijhedon door
Ch r is to e f e Ij , koning van D en em a rk en , in 1443 a an Amsterdam v e rle en d , om
op Noorwegen te mögen handelen. Zij werd gestiebt „den vreemden Coopman
„tot gerieve“, te r eere van den Koning van Denemarken St. Olof, gestorvcu
in 1028,
v a a r d e r s g i l d zouden moeten zijn ‘. W a g e n a a r deelt (blz.
' Vöör 1685 behoorden hiertoe alle sch ep en , die grootcr dan 15 lasten
waren. D a arna die boven 24 lasten. Ook de ligters behoorden er to t 1649 to e ,
toen een afzonderlijk Kooren-L igter gilde werd opgericht. Op de Tent. Amst.
1876No. 2458 waren zes Schilden van dit g ild , met voorstelling van schepen,
en gediohten daaronder, afkomstig van Gildebroeders , namelijk van J an L ou-
Risz Kt se r van 1715; Anthonie Mayoor , veerman op Deventer , van 1716 ;
CORNEEIS J ansz van 1717; J an K is t , veerschipper op Meppel, van 1718;
Hendrich Ge r r it s Moolenaer , Kaagschipper op Tex e l, van 1751. Het
zesde schild vertoont h e t stadswapen en een omgelceerde geldbeurs. (Eigendom
der Stad Amsterdam. Tentoonstelling van 1876 te Amsterdam No. 2458.)
De inhoud der vijf Schilden is deze ;
I.
He t is ons n ie t geuoeg de soute see te pylen
En syn Rivieren diep met scheepen om te sylen
W y dienen boven d a t Een ander koers te maken
Om u y t des weerelts Ront by Godt den he er te raken.
J an L ourisz K y see , anno 1715.
II.
Op Godt vertrouwen ag t te g e v e n , op wint en stroom is ons pligt
dan eens in top dan weder re e v e n , dan t ’ankeren en sylen dight
Een gildemeester moet so tra g te n , n a a r tyd en nae de ge legenthyt
te doen hetgeen hy n u ttig h ag h ten a an die syn noodt b e ly d t ,
Een stormwind van ondankbre tongen verset hem n i e t , h y doelt op ’t reg h t,
bedient h e t ampt hem opgedragen to t troost der ouden als hu n kneght.
Anthonie Ma y o o r , Veerman op Dey en te r, anno 1716.
III.
W aa rd e c rt d ’ty d t h e t dierhaarst aller Dingen
Die voorwaarts vliegt en nooyt te ru g k a u springen,
heeft jm a n d t tijds die nog nae tyds v e rb y d t,
die vindt d’tyds dat hy syn tyds heschrydt.
CORNEEIS J ansz , Anno 1717.