
Delft n° 501 *, Hun gildebord van bet jaar 1706 bing,
prijkend met een gedieht van J. V o l l e n h o v e , in de Groote
kerk en is bij de De R i em e r (I 105) en in de verzameling
van T im a r e t e n (II, blz. 160—161) te lezen met de
namen van den toenmaiigen Deken en der vier Hoofdmannen.
Yoorheen, zegt De R i e m e r , I I , 286 behoorden daar
ook onder de Koekhakkers (afgescheiden voorkomende in
1798), de Pasteibakkers en de Molenaars. Zie ook Keuren,
I I , blz. 238, en op Broodbakkers I , blz. 99 en 322.
Yan de Biertappers (zie Keuren, I , blz. 49) en van
de Biervoerders {Keuren, I blz. 104) zijn ons geene penningen
bekend, maar wel een gestempelde van koper (groot
33) van de Bierwerkei's, vertoonende aan de Voorzijde twee
werklieden die een ton dragen, en aan de Keerzijde:
: 94 :
. D e b ie r .
: W |e r k e e s |
. BUSSE.
A® 1712 *.
^ Het volgende opsclirift d aarvan is te vinden in J . van L en n ep en J . T er
G o uw , He t hoek der Oxischriften, blz. 2 3 5 :
Sint Obertus was eertijds een backer
Maar God getrou een bisachop wacker
In Camerick daer yder seyt
Tot lof van ’s mans onsterfiyckheyt
Die ziel en lichaems honger stilde
Verblijf patroon van ’t backergilde.
= Zie ’s Gravenhage, pla a t o nM 8 , pl. X LV I. Uit een Rotterdamsch H. S.
pl. LI. De penning bevindt zich in h e t Kon. Kabinet te ’s Gravenhage.
Even als andere volgende penningen dit aanduiden, was
het eene begrafenisbus, die het vroegere offerkistje had
vervangen. D e R ibm e r t. a. p. I I , blz. 285 deelt ons
toch mede, „dat de voornaamste gilden vroeger in de St.
„Jacobs- of Groote kerk ieder hun bijzonder altaar hadden,
„gewijd aan hunnen patroon, en dat zij op zekere dagen
„daarvoor moesten verschijnen en in het offerkistje, dat aan
„of op het altaar was gehecht of geplaatst, een penning
„ten behoeve van bet gild geven.“ In 1739 toen D e R ie m
er schreef, was dit al zeer lang vervallen en werd alleen
een jaarpenning van 3, 4 of 6 stuivers tot eene er-
kentenis door Deken en Hoofdmannen opgehaald.
Van de Boekdrukkers (zie Keuren I , blz. 38), Bontwerkers
(zie Keuren I , blz. 42) en de Brandewijnverkoo-
pers (zie Keuren I , 130, 442) zijn ons geene penningen
bekend. P e r r e a u {Revue 1858, p. 409) beschrijft eenen
brandspuitpenning, en in d& Mededeelingen!, blz. 13 wordt
de Brandspuitpenning van de Societeit vermeld, waarschijnlijk
dezelfde penningen. De eerste, een diepgesne-
den en gestempelde penning (ter grootte van 36) en
oogenscbijnlijk in de 18® eeuw geslagen, heeft op de
Voorzijde het veld in twee deelen gesplitst: links de klimmende
leeuw van Holland, en recbts de ooievaar van ’s Hage,
naar elkander toegekeerd. De Keerzijde vertoont een brandspuit
en bevat een gegraveerde letter van het wijk en nummer
van de spuit en van den spuitgast. Zie ’s Gravenhage
pi. 4 n° 17 XLV.