
servetweven in het teekenen van een schaft op 2400, en
het slaan van een kam op zijn beboorlijke grootte. De Lijn-
waad- en A^'lasverkoopers moesten mede tot dit gilde con-
tribueeren (HS. blz. 36—37).
Looiers en Schoenmakers of St. Crispijngild (14 April
1581). (Zie Cat. Tent. Delft n° 3972). Hun altaar van 1492
vermeldt A®an R e y n I blz. 246. Dit gild bevatte ook de
Lederbereiders, Leertoiiwers en Leerverhoopers. Het deelne-
men aan den maaltijd kostte 10 stuivers. Zij hadden vier
Hoofdlieden. (HS. blz. 42—43).
Makelaars en Pontgaarders. (11 Juli 1631).
Mandenmakers en Bezemmakers. (20 October 1618). De
proef der eersten bestond in het maken van een fijne wieg
op 12 lagen, van een vierkante luierkorf van ronde teen
op 30 staken met een geribd deksel, en van een geruite
vlier, breed 5 voeten en boog 3 voeten, met zeven ritsen
daarin komende en de lijst breed 4 duimen met een kimme
daardoor. De Bezemmakers moesten maken een kleinen gestrikten
bezem, een dubbelen fijnen bezem, een plaatschrob-
b e r, een stikboender, een dubbelen boutwerkboender en een
fijnen boender. Haringmandenwerk elders gemaakt mocht in
Rotterdam verkocht worden.
Metselaars (26 Januari 1588). Zij hadden St. Barbara
tot patrones. Hun zilveren drinknap , in den vorm van een
trasbak, was te Delft ten toon gesteld (Caí. Tewi. n° 3970).
Deze droeg het opschrift:
Gemaekt bij de Hoofdluyden van ’t Metzelaars Gild, als
Hoofdluyden loaren 1689 G o s s e v a n d e r G r a a f , A b r a i i .
P l o m p , J a n y a n d e r B e l en A b r a h a m K e t e l a a r '.
Zij moesten drie proeven doen, een boog oi panderpunt
maken, een puntM'ulfsel onder een haardstee of elders,
en een stuk waarin teeken- en metselkunst te pas komen.
De werkuren waren van (5 --8 ) (81—111): (1—4) (5 7)
uur. (HS. blz. 62—65).
Molenaars (26 Maart 1627). Reeds in 1493 sticbttehet
St. Eligius- of Molenaarsgilde een altaar. V. R e y n I ,
blz. 246—247. Zij hadden een Overman en vier Hoofdlieden.
(HS. blz. 30—33).
Naalden- en Speidenmakers (23 November 1694 (?)). Op
de Tentoonstelling te Delft (Cai. n° 3971) was een zilveren
gedreven schild van het St. Catharina- of Spelden-
Haken- en Oogenmakersgilde van Rotterdam van 1669, met
de namen der Hoofdlieden:
T ie l e m a n J a c o b s e V r i e s e ,
E l ia s D e n i j s e S t i b r m a n ,
C l a a s A b r a m s e v a n d e r N i j v e r .
Anno 1669.
Deze namen leest men op het compartiment van bet door
ons medegedeelde schild op pl. n° I. De martelares St. Catharina
is aldaar voorgesteld met den palmtak der overwinning
‘ Nadere Am pliatie op de Ordonnantie van het Metselaarsgilde hinnen
Rotterdam 1690 (8 blz. 4i”). K eu r ende Ordonnantie o p 't r e g t van preferentie
voor ende wegens de Mr. Metselaars, Timmerluyden, Lootgieters, Sm its ,
Glasemakers ende, andere gilden. Rott. 1692, 7 blz.