
luyden kostte f I .— 10 St. (1649 / 'S .— 10 St.). Per
persoon 10 St. In 1639 is sprake van personen die „met
de Bode van Antwerpen komende, van Amsterdam op deze
stede, gebragt sullen worden“.
De Amsterdamscbe Veerknecbts bekwamen den 13 Juli
1647 een bus van onderstand {Keuren, blz. 16—17,
Ampliaties, blz. 22—23).
Bierdragersgild. Gildebrief van 11 Mei 1621 {Keuren,
blz. 37—38). Zij badden een Overman en 2 Dekens en waren
13 in getal. Den 15 Juli 1629 werd bun toegestaan een
pelle of doodkleed te laten maken (blz. 39).
Chirurgijnsgild. Gildebrief van 16 December 1660. De
proef was, beboorlijke vragen aangaande de „Phlehotomye"
te beantwoorden en drie aderen te openen aan personen
die den Proef-doender „daartoe sal verwilligt bebben!“ Verder
vragen te beantwoorden, te weten van Laetbale Wonden,
Pinetrerende Wonden, Fissuren of breucken i n ’t Cranium,
van de onderscbeyden der geswellen, scbeursel, been-
breucken, Dislocatien, Luxatien, van verscheyde soorten
van Ulceratien enz. (Art. 3). Een Chirurgijn met een
compagnie Soldaten in de stad komende mocht geen open-
baren winkel houden of eenig teeken van Barbierswinkel
uitsteken. In Art. 15 is sprake van de Ledezetters, als
maar een stuk van de Chirurgie exercerende en van hunne
proeve. In Art. 17 van Operateurs, Oculisten, Steen-, Breuk-
of Kankersnijders. In Art. 18 van Quaksalvers of Lant-
loopers. Volgens Art. 19 mochten de geadmitteerde Quaksalvers
hunne compositiën alleen bij het Kerkhof (!) op een
tafel verkoopen. Zij mochten geen brieven of geschilderde
borden vertoonen. In Art. 21 komen de Koppenlaetsters
(wel te onderscheiden van de Koppelaarsters) voor. Geene
oogwaters, tandpijn-pleisters, brandzalven enz. enz. (Art.
23) mocbten door ingezetenen verkocht worden. Aan Overman
en Dekens werd een gildekamer in het Catbarina-
gasthuis afgestaan. (blz. 55).
Foeijersgild. Hunne instructie is van 4 Juli 1690. Zij
waren toen ten getale van 10, en bun bedrijf was alle
Schepen passeerende, in bet doorschieten te belpen. {Keuren,
blz. 56—59).
Glazenmakers- of Tafelwerkersgild. Gildebrief van 21 Mei
1609. Het had twee Hoofdmannen. De proef: een lantaren
metpunten, of een glas met een steek. Intreegelden f 4.— :
f 3.— : f 1.— 10 St. {Keuren, blz 60—65).
Groot Schippersgild. Gildebrief van 13 Juni 1614. {Keuren,
blz. 75—81, Ampliaties, blz. 81—86, blz. 91—94).
Het gild had vier Overlieden en zes Dekens. Op het niet
aannemen dezer waardigheid stond eene boete van f 3.—.
Eenige artikelen van dezen gildebrief (A rt.l5—21) bande-
len over bet aannemen der vrachten en getuigen van klein-
geestige bekrompenbeid tegenover vreemde schippers ten
nadeele van den vrijen handel. — De IJ ker schipper s ,
ten getale van 10, hadden een règlement, den 21 Juli
1683 vastgesteld [Keuren, blz. 87—91).
Het Klein-Schippersgild of de Schuitenvoerders van bet