
IM
teekeningen over de giiden te Enkhuizen, zooais zij zieh ,
in 1667, in die stad bevonden.
Bakkers. In de bovengenoemde folio uitgave der Iland-
vesten enz., die wij als Keuren zullen aanbalen (vergelij k
Ce n t e n , blz. 105, 106 en 108) vinden wij , blz. 279—280,
een gildebrief van de Eogge- en Wittehroodhakkers van 19
November 1644, eene ampliatie van 15 Novb. 1645, nadere
ampliatien van 10 April 1657 en 20 Juli 1661 en eene
ordonnantie voor genoemde ambachtslieden van 28 Juni
1655. Tot 1644 hadden en Bogge- en Wittebroodsbakkers
een afzonderlijk gild, hetgeen aanleiding gaf tot „menigh-
vuldige klachten, disputen, twisten en oneenigheden, die
dagelijks voorkwamen. “
De magistraat besloot daarom (Art. 1.) 19 Novb. 1644,
ze onder een gemeen gild ende regeering te besluiten,
maar (Art 2.) toch zoo, dat zij, wat de uitoefening van hun
beroep betrof, „ghesepareert“ zouden zijn, zoodat geen
Roggebroodbakkers eenig wittehrood en geen Wittebroodbak-
kers eenig roggebrood zouden mögen bakken. Zes overlieden
, op St. Nicolaasdag uit een aangeboden twaalftal door
Burgemeesteren jaarlijks gekozen, zijnde 3 Bogge- en 3
Wittebroodbakkers, bestuurden het gild (Art. 4). De intree-
gelden waren f 18.— voor een vreemdeling, en f 12.—
voor een poorter of poorterszoon. Alle bakkers moesten
ter begrafenis komen (Art. 2, 1645) en het lijk volgen
tot aan de AVesterpoort. De 24 jongste bakkers moesten
het lijk van den gildebroeder of zuster dragen, indien dat
begeerd werd tot in de kerk van Boven-Karspel (Art.
3—4) (1645). AVanneer de Bakkers op het gildebier waren
om te drinken „zouden zij hetzelve vreemdsaamlijck doen
ende geen moeyte maken, noch dingen verholen van oudts
gepasseert, waer uyt eenighe questie ofte moeyte ontstaen
mochte.“ Hij die een mes trok verbeurde f 25.— ; die
ieinand met een tang, kan of ander instrument dreigde te
slaan f \ b .— ; die iemand kwetste met een dezer voorwerpen
9 30.— , „en datelijck de kamer te ruimen“. „Een slag met
een vuist, hand ofte andere, f ö .— ; kwaad antwoord, rusie
maken f 8.— , en hij Aie ongahjck\>\.C:t stortte“ verbeurde 12
stuivers. Om 12 nur werd de'tapperij op het Gildehuis gesloten.
De Ordonnantie van 28 Juni 1655 (blz. 281—283)
werd uitgevaardigd „omdat de ordonnantien van de Rogge-
en AVittebroodbakkers niet ordentelijk en gevoegelijk bij
malkanderen waren vervat ende begrepen, w®aar uit niet
anders dan verw®arring en misverstand kon ontstaan.“ Deze
ordonnantie handelt ook over „de gemeene settinge (van
het brood), de courtagie der slijters“ enz.
Ofschoon zij geene bepaalde aanwijzingen bevatten , behoo-
ren toch de volgende Bakkersgildepenningen bepaald in
Enkhuizen te huis.
1 . Zie Enkhuizen plaat I , (XVIII) n° 3.
Voorzijde: De meester Bakker en zijn knecbt in het
bakliuis aan het werk. De oven ter rechterzijde. Drie
soorten van brood liggen op een tafel, waaronder de zoogenaamde
regelwegge, in Friesland nog te vinden.