overblijfsel was van een vleeschetend dier, grenzende aan de
buideldieren. Doch niettegenstaande bet eenparige getuigenis
van beide geleerden, twijfelde men nog steeds aan de waarheid
daarvan: namelijk niet dat die kaken van een zoogdier
waren, maar wel of zij wel in mesozoïsche aardlagen waren
gevonden. C o n s t a n t P r e v o s t twijfelde of het calcaire van
Stonesfield wel tot het juratijdperk behoorde. Doch D e B l a in -
v i l l e hield vol, dat het een reptielenkaak en geen zoogdier-
kaak was. Hij grondde zijn gevoelen op het getal der kiezen
(6 valsche en 6 ware kiezen) als zijnde grooter dan van eenig
toen bekend zoogdier; op hun regelmatige tusschenruimten,
en op hun onderlinge gelijkheid. Doch later gevonden exemplaren,
die door O w e n zijn bestudeerd, hebben voldoende bewezen,
dat het zoogdier kaken zijn, en het later in de levende
natuur in Australië ontdekken van het geslacht Myrmecobius,
heeft een buideldier doen kennen met vele, gelijke, en met
gelijke tusschenruimten staande kiezen ( | + |) . Thylacotherium
1) is het dier van Stonesfield door O w e n genoemd, en
Amphitherium 2) door D e B l a in v i l l e . Het was ongeveer zoo
groot als een rat.
Verder heeft men te Stonesfield ontdekt den Stereognathus,
ook een klein zoogdier, maar met tanden die zeer veel van
die zijner tijdgenooten verschilden, daar zijn kiezen vele knobbels
vertoonden. Daar die dentitie eenige overeenkomst heeft
met die van de eenhoevige dieren, hebben sommige geleerden
in dit dier den voorvader van onze paarden en ezels willen
zien. Ook is uit de zelfde aardlagen Phlascolatherium afkomstig,
een buideldier iets grooter dan het Amphitherium. Van een
ander klein zoogdier, Microlestes 3) genoemd, zijn er tanden
gevonden in Würtemberg, en in Engeland, en de rechter
onderkaak van een klein zoogdier, in een jura-laag van de
Pocky Mountains gevonden, is door M a r s h Dryolestes i 2 3 4)priscus
geheeten.
1) Thylacotherium, Gr. thyldkos, een buidel, therion, een dier = b u id e ld ie r .
2) Amphitherium, Gr. amphi, twijfel verwekkend, therion, dier = tw ijf e l a c h t ig
d i e r .
3) Microlestes, Gr. mier os, klein, testes, roofdier = k l e in r o o f d ie r .
4) Dryolestes priscus, Gr. dry os, bosch, testes, roofdier, Lat. priscus, oud = o u d
b o s c h - r o o f d i e r .
Een belangrijke ontdekking van overblijfselen van secondaire
zoogdieren in Europa is gebeurd in het purbeck. O w e n
spreekt van elf verschillende geslachten die in Engeland zijn
gevonden: Stylodon, Spalacotherium, Peramus, Achyrodon, Pera-
lestes, Triconodon, Plagiaulax zijn de meest voorkomenden. Zij
verschillen vooral in hun tandstelsel: dat van Triconodon vooral
heeft veel overeenkomst met het gebit van den bovengenoemden,
nog levenden Myrmecobius van Australië; en het gebit
van Plagiaulax heeft aanleiding gegeven tot een strijd tusschen
F a l o o n e r en F l o w e r aan den eenen kant, die dat dier voor een
planteter aanzagen, en O w e n die het voor een vleeseheter hield.
In de zelfde lagen waarin men Plagiaulax vond, heeft O s b o r n
den Bolodon en den Curtodon gevonden. Een exemplaar uit
de Karoo-formatie aan de Kaap is door O w e n onder den naam
van Tritylodon longaëvus beschreven: tritylodon om zijn kiezen
met drie knobbels. Uit het trias van Zuid-Afrika heeft S e e l e y
beenderen der ledematen beschreven van een zoogdier zoo
groot als een veelvraat : hij heeft dit groote buideldier The-
riodesmus geheeten, omdat het een band schijnt te vormen
tusschen de reptielen en de zoogdieren: „illustrating the rep•
tilian inheritance in the mammalian hand.”
Ook Amerika heeft vele overblijfselen van secondaire buideldieren
opgeleverd. In het trias van Noord-Carolina vond
E m m o n s in 1857 een klein zoogdier, dat hij Dromatherium 1)
sylvestre noemde. Doch verre de meesten zijn gevonden in de
lagen waarin Atlantosaurus voorkomt, op de hellingen der
Pocky Mountains. M a r s h bezit de overblijfselen van meer
dan 200 individu’s uit Wyoming: zij behooren tot een vijf-
entwintig-tal soorten, verdeeld in vijftien geslachten: Ctena-
codon, Stylacodon, Priacodon, Diplocynodon en Allodon zijn de
voornaamsten. Cimoleslidae noemt M a r s h deze familie van
dieren, die echte buideldieren blijken te zijn, min of meer
verwant aan de hedendaagsche opossums, hoewel er ook bij
zijn die aan insekteneters doen denken; tot dezen behooren de
geslachten Telacodon en Batodon.
Volgens C o p e is de Ctenacodon van M a r s h uit hetjuravan
Amerika het voorvaderlijke type, waarvan de buideldieren die
tot de Plagiaulaciden behooren, afkomstig zouden zijn. De