ren klein, meer allesetend dan de lateren. In het diluvium
integendeel zijn zij talrijker geworden, en grooter en woester
dan onze hedendaagsche soorten.
Vooral Europa, dat in den tegenwoordigen tijd slechts de
wilde kat herbergt, een dier dat door zijn kleinte niet heel
gevaarlijk voor andere zoogdieren is, en de losch, die dagelijks
in getal afneemt, is eens door katten bewoond geweest, die
zeker een zeer groote verwoesting onder de andere dieren
hebben aangericht. Wel zegt de traditie, dat bij de beide zoo-
even genoemde soorten ook de leeuw gevoegd moet worden,
die, voordat de beschaving hem verjoeg, ook Griekenland zou
hebben bewoond. In het diluviale tijdperk was het midden
van Europa, ja zelfs het grootste gedeelte van ons werelddeel
bewoond door ten minste vijf soorten van groote katten,
waarvan eene zelfs onzen grootsten tegenwoordigen leeuw in
grootte overtrof. Die dieren waren tijdgenooten van groote
beren, hyenas, wolven en andere verscheurende dieren, en dit
feit doet onderstellen, dat er tevens een overvloed van plan-
tenetende dieren moet zijn geweest, om de behoefte aan voedsel
van die roofdieren te vervullen. Ook is het bekend dat er
een menigte herten, rendieren, olifanten, neushoorndieren enz.
gelijktijdig met die katten hebben geleefd.
De eerste katten waren kleine dieren : Felis media, te Sansans
gevonden, was niet grooter dan onze F. catus, en F.pygmaea
zou niet grooter zijn geweest dan een bonsem. Maar in het
tertiair van Puy-de-Dôme vindt men F. arvernensis, zoo groot
als een jagoear, en F. pardinemsds als een coegoear, F. brevvrostris
als een losch, en F. issiodorensis iets kleiner dan een luipaard.
In het diluvium, vooral in de holen van een groot gedeelte
van Europa, vindt men F. spelaea, die zoo groot was als een
leeuw. F. antiqua geleek op een luipaard. L u n d heeft in de
holen van Brazilië zes soorten van katten gevonden, die in
’t algemeen veel overeenkomst hebben met de soorten die
thans Amerika bewonen, de jagoear, de coegoear enz. Een
volledig geraamte van Felis spelaea, de holenleeuw, is te zien
in het museum van Brussel.
Het geslacht Pseudaelurus gelijkt volkomen op het geslacht
Felis, behalve dat het een valsche kies meer heeft. Men kent
slechts één soort, de P. quadridentatus, die zoo groot was als
een panter. Dit dier is te Sansans gevonden. *
Meer verschillend echter was de s a b e l t a n d i g e tijger,
Machairodus. Dit dier onderscheidt zich door zijn lange,
smalle, lancetvormige hoektanden der bovenkaak, zoo groot,
dat zij buiten de onderkaak uitstaken, en, ten minste in
eenige soorten, door de vooruitstekende kin. Reeds lang
zijn er losse hoektanden van den Machairodus bekend: door
C u v iE R werden zij toegeschreven aan een beer, Ursus cultridens.
De sabeltandige tijger leefde van het mioceen tot het diluvium,
en stierf toen uit: er zijn geleerden die onderstellen, dat hij
door die groote hoektanden zijn bek niet kon sluiten, en dat
F ig. 72.
hij daarom uitstierf. De oudste sabeltandige tijger, die men
kent, is M. brevidens uit het mioceen van Auvergne. Later
leefden M. palmidens, en M. cultridens. De M. [Ursus) cultridens
van Cuvier komt uit het plioceen van Auvergne en ook uit
Val d’Arno, en M. latidens is in het hol van Kent gevonden.
Eindelijk, Hyaena neogaea van L u n d is waarschijnlijk het
zelfde dier als Machairodus neogaeus, en zou dus tot een
ander geslacht behooren. Nog een ander geslacht van deze
dieren heet Pogonodon, ook wel Drepanodon. Al deze sabeltandige
tijgers komen, behalve in Europa, ook voor in Indie en