gelijking met het steenkool en het devon is het perm arm
aan selachiërs, doch van deze familie vindt men hier de
merkwaardige Xenacanthiden. Dit waren groote kraakbeenige
visschen, met zeer groote borst-, buik-, en vooral rugvinnen,
en die achter op den kop een zeer langen, platten, naar
achteren gerichten stekel bezaten, die aan beide zijranden
met korte, achterwaarts gekromde tandjes bezet was. Zulke
stekels en andere ichthyodorulithen, van Wodnika b.v., vindt
men velen in permsche gesteenten.
Doch behalve de genoemden heeft men in het permsche
mergellei van Midderidge en Durham, alsmede in 1840 ook
reeds in Duitschland, een visch gevonden, dien men tegenwoordig
voor den oudsten voorvader van de beenige visschen
houdt. Het is het geslacht Dorypterus. Het bevat visschen,
die een zeer hoog, zijdelingsch samengedrukt, ovaal lijf hadden,
bijna even hoog als lang. De kop was bijna even
groot als het overige van het lichaam; een steil afloopenden
snuit,' groote oogen, hoog in den schedel gelegen, en met
een beenige sclerotica of hard oogvlies. De rugvin vormde
midden op den rug een lange spitsuitloopende vlag, en liep
voort tot aan den staart. Ook de buikvin was even lang en
vertoonde ook zulk een vlag, maar minder lang, en de staart
was diep ingesneden, uitwendig gelijklobbig, maar inwendig
volkomen ongelijklobbig of heterocerk. Dorypterus is de oudste
visch met keel vinnen, doch hoewel in dit opzicht dus een
beenige visch, was toch zijn wervelkolom kraakbeenig, en
geleek hij dus in dezen op de ganoïden of glansschubbige
visschen; daarom zegt Z it t e l dan ook, dat dit palaeozoïsche
geslacht in geen der beschrevene orden of familien kan
geplaatst worden, daar het een samenstel van kenmerken
vertoont, die het even zoo goed bij de heenvisschen als bij
de glansschubbigen zou plaatsen.
De groote opene ruimte in de evolutie, die er voor de
waarneming bestaat, in de meeste afdeelingen van het dierenof
plantenrijk aan het einde van het palaeozoïsche tijdperk,
bespeurt men ook duidelijk bij de visschen, ofschoon de visch-
fauna van het t r ias ])-tijdperk nog menige overeenkomst
l) Trias, driedeelig, naam van een stelsel van gesteenten in Duitschland uit drie
met de permsche vertoont. De echte palaeozoïsche haaien en
roggen ontbreken nu, maar Plagiostomen zijn er nu des te
meer. Lepidosteïden >) spelen nu de hoofdrol: de geslachten
Semionotus, Dapedius, Colobodus, Lepidotus, Pholidopleurus, Pty-
cholepis en vele anderen vervullen de europeesche triaslagen, en
de geslachten Ischypterus, Catopterus en Dichtyopyge de amerikaan-
schen. Vooral Hybodonten l) *2) en Cestra-
cioniden 3) hebben in het Muschelkalk
en het Keuper van Europa vele tanden
en vinstekels achtergelaten, zooals Acro-,
dus, Hybodus, Leiacanthus, Nemacanthüs
en anderen. Zoo vindt men, om een
enkel voorbeeld te noemen, in het
Muschelkalk van Wurzburg Acrodus Gail-
lardoti, A. microdus, Hybodus keuperianus,
H. non striatus, H. acanthophorus, Colobodus
yarius, Amblypterus decipiens, Sau-
richthys annulatus, Tetragonolepis qua-
dratus, T. triasicus en ook Coelacanthus
giganteus, waarover ik aanstonds uitvoeriger
zal spreken. Van al deze visschen
Fig. 4.
Tand van Ceratodus serratus.
Tand van Ceratodus Kaupi.
zijn mij tanden ter onderzoek gezonden
door Prof. F. S a n d b e r g e r te Wurzburg,
en heb ik toen (in 1880) vele voor de
wetenschap nieuwe soorten van trias-
visschen in de Archives du musêe Teyler,
1880, afgebeeld en beschreven.
Kenmerkend is nu de merkwaardige
Ceratodus 4) met zijn zonderlinge tanden. Deze tanden zijn van
een onregelmatige driehoekige gedaante, de beide korte, binnenste,
rechte of min of meer bolle randen vormen een hoek,
waaruit 4 of 5 verhevene kammen, plooien of richels uitstralen,
deelen bestaande : 1 Keuper, 2 Muschelkalk en 3 Bunter Sandstein. In Frankrijk
noemt men die lagen: 1 marnes irisées, 2 calcaire coquillier en 3 grès bigarré; in
Engeland 1 variegated marls, (2 ontbreekt.) 3 variegated sandstone.
1) Lepidosteus, Gr. lepis, schub, osteon, been = b e e n s c h u b , visch met beenige
schubben.
2) Hybodon, Gr. hybos, een knobbel,.odous, tand = k n o b b e l t a n d .
3) Cestracion, Gr. kestra, een snoek, een visch met groote tanden.
4) Ceratodus, Gr. keras, een hoorn, odous, tand, = h o o r n ta n d .