twee pooten liepen, en sporen achterlieten als van vogelpooten.
Men zal, om deze vragen te beantwoorden, geduld moeten
hebben totdat men in de aardlagen, waarop de dieren hebben
geloopen, beenderen zal hebben gevonden, die met zekerheid
zullen leeren of het vogelbeenderen zijn of niet. Zie verdere
bijzonderheden over deze en vele andere fossiele voetsporen
in mijn boek, getiteld: Etude iehnologique sur les empreintes de
pas d’anirnaux fossiles, etc. in Archives du musée Teyler 1886.
Tweede a fd e e lin g . Vogels in" het jura. Archaeopteryx. Het
vliegen van den Archaeopteryx. Zijn staart. Zijn tanden. Over-
gang of verbinding tusschen de reptielen ëh de vogels. De
woonplaats van den Archaeopteryx.
Uit hetgeen er boven over het eerste verschijnen van vogels
op aarde gezegd is, blijkt, dat het naar alle waarschijnlijkheid
moet gesteld worden in een zeer oud tijdperk, in dat
van het t r i a s. Doch indien dit zoo is, tusschen het trias-
tijdperk en dat van het krijt ligt een ontzachlijk langen tijd,
een tijd dien men den jurat i jd noemt. Hebben er in dien
juratijd geen vogels geleefd; zijn de vogels van het trias uitgestorven
zonder nakomelingen achter te laten; zijn de vogels
van het krijt ontstaan zonder onmiddellijke voorvaderen in
den juratijd? Op die vragen wist geen mensch een voldoend
antwoord te geven, totdat in 1861 de geleerde wereld in opstand
werd gebracht door het bericht: „er zijn overblijfselen
van een vogel gevonden in het opperjura-kalk van Beieren,
in het zoogenoemd lithografisch kalk van Solenhofen en Eich-
statt.” In 1877 werd er in de zelfde gesteenten te Pappenheim
een tweede exemplaar gevonden. Beiden vertoonen een vogel
ter grootte van een duif. Het eerst gevondene exemplaar
bevindt zich tegenwoordig te Londen, en is ongeveer ^ grooter
dan het tweede, beter bewaard geblevene, dat thans te Berlijn
wordt bewaard. Het londensche exemplaar is, meen ik, voor
7200 gulden door Dr. H e n r y W o o d w a r d voor het Britsch
museum aangekocht, en het berlijnsche kost, meen ik, 36000
Mark, dat is 21,600 gulden.
De groote palaeontoloog H e r m a n n v o n M e y e r heeft reeds
in 1861 de eerste beschrijving van dit merkwaardige fossiel
gegeven, en later is het londensche exemplaar door O w e n ,
en het berlijner exemplaar door D a m e s nauwkeurig onderzocht
en beschreven. Hoewel het hier zeker de plaats niet is uitvoerig
na te gaan wat de genoemde geleerden zeggen over
dien voorwereldlijken vogel, over den Archaeopteryx ') litho-
graphica, zooals v. M e y e r hem heeft geheeten, moet er hier
toch een kort overzicht gegeven worden van dit hoogst merkwaardige
dier.
De overblijfselen van den Archaeopteryx liggen versteend
in een grijs-gele steenplaat, en bestaan uit gedeelten van
het beenig geraamte en vederen. Men ziet den wervelkolom
met ribben, eindigende in een langen staart, die uit 20 wervelen
bestaat, en waarvan de laatste wervel spits uitloopt.
Verder den zoogenoemden schoudergordel, gevormd uit het
schouderblad, het ravenbeksbeen en het vorkbeen. Ook het
borstbeen is aanwezig. De voorste ledemaat bestaat uit het
opperarmbeen, beide voorarmbeenderen, den handwortel, en
drie vingers, allen met lange nagels. Het bekken met de achterste
ledematen, het dijbeen, scheenbeen en middenvoetsbeen met de
teenen, is zeer goed bewaard gebleven. Van den kop zijn slechts
enkele beenfragmenten gevonden, doch daaronder een twaalftal
zoogenoemde scleroticaal-plaatjes uit het oog. Een verhevenheid
of knobbel, ter plaatse waar de hersenen moeten zijn gelegen
geweest, heeft dit deel doen kennen, als in vele opzichten
overeenkomstig met vogelhersenen.
Wat de huid van den Archaeopteryx betreft, de. geleerden
zijn het niet eens of dit dier geheel met vederen bekleed was,
dan wel gedeeltelijk. Er zijn er, die meenen dat het lichaam
naakt is geweest, met uitzondering van den hals (een halskraag),
de beenen, de vleugels en den staart, doch anderen,
en daaronder O w e n en D a m e s , beweren dat het geheel met
vederen was bedekt. De vleugelvederen, uit slagpennen en
dekvederen bestaande, waren 17 in getal, waarvan 6 of 7 aan
de hand en 10 aan den voorarm. De staartvederen waren
zoodanig gerangschikt, dat elke staartwervel een paar vederen
droeg: de kleinsten zaten het dichtst aan het lijf, terwijl de
volgende paren hoe langer hoe grooter en breeder vederen
vertoonden.
1) Archaeopteryx, Gr. archaios, oud, en pterön, vleugel.