spaakbeen en de ellepijp zijn langer dan breed, en zijn van
elkander door een opene ruimte gescheiden. Bij den Ichthyosaurus
zijn beide beenderen even lang als breed, en zijn niet
van elkander verwijderd. Bij den Baptanodon is het opper-
armbeen niet met deze beide beenderen verbonden, maar
met drie ronde platte beenderen, die het spaakbeen, het tus-
schenbeen en de'ellepijp vertegenwoordigen. Het opperarmbeen
is zeer kort. Bovendien heeft de Baptanodon in volwassen staat
geen tanden, maar in jonge exemplaren vindt men rudimentaire
tanden. Een vooruitgaande differentiatie is dus klaarblijkelijk.
De o o g h a g e d i s , Opthalmosaurus icenicus, uit het
krijt van Engeland, had geen tanden, of wel, hare kaken
waren slechts van enkele rudimentaire tandjes voorzien. Ook
de zoo even genoemde Baptanodon natans en B. discus, hadden
geen tanden, en zelfs geen tandgroef in de kaken. Zeer
opmerkelijk is eindelijk het voorkomen van Ichthyosaurus
australis uit krijtlagen aan de Flinders-rivier in Queensland,
en van enkele wervels uit waarschijnlijk even oude lagen in
het district Waiparia in Nieuw Zeeland.
Een reptiel, dat veelal in een adem met den Ichthyosaurus
wordt genoemd, is de Plesiosaurus. Er zijn meer soorten van
dieren, die in vorige tijden leefden, en, naar het schijnt, getrouwe
levensgezellen van elkander waren; zoo b. v. vindt men
veeltijds den mammoet met den wolharigen rhinoceros; den
Elephas meridionalis met den Hippopotamus major; het Ano-
plotherium met het Palaeotherium; en zoo ook den Ichthyosaurus
met den Plesiosaurus bijeen. Dit veelal in één adem
noemen van de laatste beide groote reptielen, gebeurt niet
slechts omdat beider overblijfselen ook hoofdzakelijk in de zelfde
aardlagen, die van het lias, voorkomen, maar ook omdat
C o n y b e a r e beiden in één orde vereenigde, die hij z e e h a g e-
dissen, Enaliosauria, noemde. O w e n echter scheidde deze
dieren, en bracht den plesiosaurus tot zijn Sauropterygia. Uit
het voorkomen van hun overblijfselen in zee water-vormingen
en uit hun geheele organisatie mag men besluiten, dat de
Sauropterygiën in zee leefden. Het met een naakte huid bedekte
lichaam; de lange hals; de kleine, op die van een hagedis
gelijkende kop; de gedrongene romp, en de krachtige
zwempooten geven deze dieren een zeer vreemd uitzicht, ’t
welk door de grootte van sommige soorten nog meer in ’t
oog valt. Tot deze orde behooren de Nothosaurus, Simosaurus,
Lariosaurus, en andere reptielen, waarvan ik hier een enkele
soort, de Plesiosaurus dolichodeirus, als de meest voorkomende
en best bekende, kortelijk zal bespreken.
De Plesiosaurus dolichodeirus, de langhalzige, onderscheidt
zich van den Ichthyosaurus vooral door zijn langen, op. een
slang gelijkenden hals, en door zijn kleinen, hagedisachtigen
kop. Zekerlijk was de plesiosaurus vlugger in zijn bewegingen
dan de ichthyosaurus; met zijn langen hals kon hij, zooals
onze zwanen en ganzen doen, zijn prooi onder water zoeken;
of, door hem uit te strekken, kon hij dieren vangen, zooals
vleugelvingers en dergelijken, die over het water fladderden.
Nog meer dan de ichthyosaurus verschilt de plesiosaurus van
de diervormen der tegenwoordige schepping. Zijn tanden zijn
dun, spits, een weinig gebogen en overlangs gegroefd; de
achtersten zijn grooter dan de voorsten, en allen zijn bevestigd
in tandkassen.
De wervelen zijn minder concaaf dan die van den ichthyosaurus;
van onderen zijn zij gemerkt met twee kuiltjes. De
hals is bijna zoo lang als het lijf met den staart; hij wordt
samengesteld uit 33 wervelen, een getal dat grooter is dan
dat van den zwaan, 23 wervelen, dat is van den vogel die
den langsten hals van alle vogelen heeft. Elke rib is met die
van de andere zijde verbonden door twee kraakbeenstrooken,
zooals bij het kameleon, en dit bewijst dat de plesiosaurus
zijn longen met groot gemak door het inademèn van lucht
kon uitzetten, en dus een grooten voorraad van lucht kon
opdoen, om lang onder water te kunnen blijven. De zwempooten
van den plesiosaurus gelijken veel op die van den
ichthyosaurus, maar zij zijn betrekkelijk langer; de ravenbeks-
beenderen zijn zeer ontwikkeld, en het borstbeen is verlengd;
deze organisatie bewijst, dat de plesiosaurus een waterdier
was, en dat hij zich moeielijk op het drooge kon bewegen.
Zijn kleinere kop en minder talrijke tanden doen vermoeden,
dat hij niet zulk een geweldig roofdier was als zijn buurman;
en dat hij zich gewoonlijk in stillere wateren ophield, vermoedt
men, omdat hij zwakker en tengerder was, en dus
minder goed ingericht om weerstand te bieden aan den
golfslag.