schreven was op de naamlijsten der palaeontologie, is hij
levend gevonden in Nieuw-Zeeland, door Walter Mantell.
Een zeer fraai opgezet exemplaar bevindt zich te Londen in
de verzameling van Dr . Mantell, en bewijst dat de Notomis
is verwant aan het geslacht Porphyrio, welks schoone kleuren
zijn vederkleed ook heeft.
Een vogel, die zoowel in grootte als in voorkomen op den
nieuw-zeelandschen Notomis moet hebben geleken, schijnt
nog in het laatst der 17de eeuw op de eilanden Mauritius en
Bourbon te hebben geleefd. Deze vogel is door Schlegel
Porphyrio (Notomis?) coerulescens. door D e Selys L ongchamps
Apieromis coerulescens,. en door Bonaparte Cyanornis erythro-
rhyncha geheeten. Een andere vogel van dien tijd had veel
overeenkomst met het geslacht waterhoen, Gallinula, doch hij
bereikte een hoogte van 6 voet. Schlegel heeft dezen uitgestorven
vogel Gallinula (Leguatia) gigantea genoemd.
Een andere, tot het verleden behoorende vogel, de Aepyornis,
is niet minder merkwaardig, Het was op den 27sten Januari
1851, in een zitting van de Académie des Sciences te Parijs,
dat I sidore Geoffroy de Saint-Hila ire het volgende mededeelde
:
„Eergisteren hebben wij door den heer Malavois, kolonist
op het eiland Réunion, eenige voorwerpen ontvangen, die te
belangrijk zijn om hen niet onder de oogen van de Academie
ie brengen. Zij bewijzen dat er op Sfadagascar een vogel bestaat
van een reusachtige grootte.”
„Deze voorwerpen zijn in 1850 ontdekt door den heer
Abadie, koopvaardij-kapitein. Op de zuidwes't-kust van Mada-
gascar zag Abadie eens in handen van een inboorling een
xeusachtig ei, waarin men aan het eene einde eene opening
had gemaakt, en dat tot huiselijk gebruik diende. Weldra
vond men ook nog een volmaakt ongeschonden ei in het
bed van een rivier, en kort daarna een derde ei, nevens
eenige beenderen, in een zeer jonge aardlaag. Al die voorwerpen
werden naar Parijs gezonden: het eene ei is onderweg
gebroken, maar kan gerestaureerd worden, de beide anderen
zijn goed gebleven.”
„Deze beide hier aanwezige eieren vertoonen de volgende
afmetingen:
en 0,82
0,28
0,84
0,72
m.
m.
m.
m.
0,003 m.
Lengte diameter 0,34 m.
Breedte „ 0,225 m.
Groote omtrek 0,85 m.
Kleine „ 0,71 m.
Dikte van de schil 0,003 m.
„Het blijkt hieruit dat de inhoudsgrootte van het ei van den
grooten vogel van Madagascar is ongeveer 8,75 liter, en dat,
om zijn volumen voor te stellen, men zou behoeven 6 eieren
van een struisvogel, 12 van een nandoe, 16y van een kasuaris,
17 van een dromea, 148 van een kip, en 50,000 eieren van
een kolibri.”
„De beenderen, bij die eieren gevonden, bestaan uit eenige
brokken en een onder-uiteinde van het groote metatarsaalbeen
van den linker poot, met zijn drie gewrichtsapophysen, en
waarvan er twee bijna ongeschonden zijn.”
Door het vergelijken van deze beenderen met dergelijken van
den Dinornis, den struisvogel, den kasuaris en anderen kwam.
Geoffroy Saint-H ilaire tot de overtuiging, dat men hier te
doen had met een vogel van ongeveer 3 tot 4 meter hoogte,
en aan welken hij den naam gaf van Aepyornis 1) maximus.
Het schijnt dat deze merkwaardige eieren van den Aepyornis
niet de eenigen zijn, maar dat men reeds vroeger, in 1848,
kennis had van het bestaan van zulke eieren. De engelsche
geleerde Strickland meldt in zijn werk over The Dodo and
its kindred, dat in 1848 een fransch koopman, Dumarele geheeten,
aan den scheepsheelmeester J oliff van het schip
Geyser heeft verteld, dat hij, D umarele, op de noordoost-kust
van Madagascar te Port-Leven een reusachtig ei had gezien,
welks schil zoo dik was als een spaansche dollar, en waarin
men vocht kon gieten, the almost incredible quantity of thirteen
wine quart bottles of fluid. Dumarele wilde dit ei gaarne koopen,
maar de inboorlingen weigerden dat, omdat het aan een hunner
opperhoofden behoorde, en ook omdat zulk een ei wordt very
very rarely met with.
In de verzameling van Natura Artis Magistra kan men een
afgietsel in gips, naar de natuur gekleurd, zien van een ei
van den Aepyornis maximus. In de vergadering van Mei 1892