uit het engelsehe crag ’), waarover ik later uitvoeriger zal
spreken, naar aanleiding van den Squalodon.
De miocene zoetwaterafzetsels van Mainz, van Bohemen, het
bruinkool van den Rijn en het mergel van Armissan bevatten
vooral Leudscus, Aspius, Rhodeus en Perca, en de zeeafzetsels
van Chiavon bij Vicenza hoofdzakelijk Clupea, Alosa, Smerdis,
Galeodes en anderen, die thans in den Indischen Oceaan en in de
Roode Zee leven. Het molasse van Zwitserland krioelt van
snoeken, alen, brasems, zeelten, karpers, Rhodeus, Cobitis, Poe-
dlia en vele andere hedendaagsche geslachten, en bewijst
dus dat, ten tijde van zijn ontstaan, de vischfauna van het
zoete en brakke water in midden Europa niet veel van de
tegenwoordige vischfauna van het zuiden van Europa en Klein •
Azië verschilde. Het zoetwatermergel van Oeningen vooral
bevat een groote menigte van geslachten, die nog heden in
Europa Teven, zooals Perca, Cottus, Esox, Cyprinus enz. Reeds
in 1860 heb ik eenige nieuwe soorten van die geslachten
beschreven, zooals Tinca magna, Leuciscus helveticus, Rhodeus
oligactinius en R. magnus, Chondrostoraa minuta, Lebias erassus,
L. minimus en L. furcatus, Poedlia oeningensis, Esox robustus
en Anguilla elegans. Die beschrijvingen vindt men in de
Verh. der Holl. Maatsch. v. Wetenschappen, 1860, opgenomen.
Er blijkt daaruit dat het geslacht Poedlia, dat tegenwoordig
in het zuiden van Amerika leeft, in den tijd waarin het zoet-
waterkalk van Oeningen in de moerassen en wateren van die
streek werd afgezet, ook in Europa voorkwam, te gelijk met
de bovengenoemde, nog steeds in de zelfde streken levende
soorten. Al die hier genoemde visschen van Oeningen 1 2) kan
men desverkiezende in Teyler’s museum bestudeeren.
Bij Licata in Sicilië; bij Girgenti; bij Gabbro in Toscana;
ja zelfs bij Lorca in Spanje, en in Oran vindt men miocene
lagen vol zoet- en brakwatervisschen, met enkele zeevis-
schen daartusschen; in Licata, volgens S a u v a g e zelfs 4 4
van de 52 soorten, die daé.r gevonden zijn. Het karakter
1) Crag, van het keltisch craggan, schelp. Schelpenhevattende aardlagen uit het
plioceen, in Norfolk, Suffolk, Antwerpen en Winterswijk voorkomend.
2) Oeningen, een dorpje in Zwitserland, waar de Rijn het meer van Konstanz verlaat.
De bodem bestaat uit een zoetwater-mergel en kalk uit het tertiaire tijdperk,
bevattende vele fossiele overblijfselen van planten, schelpen, schaaldieren, -insekten,
visschen, amphibieën, schildpadden, vogels en zoogdieren.
van al deze soorten is duidelijk middellandsche-zeescb ;
met enkele uitzonderingen leven alle geslachten nog heden
in de Middellandsche zee of in den Atlantischen oceaan, en
ook de uitgestorvene geslachten staan dicht bij vormen uit
die zeeën. Maar de soorten zijn allen uitgestorven, hoewel
sommigen zoo gelijk waren aan hedendaagschen, dat het
verschil bijna niet aan te toonen is.
En zoo blijkt het dus, mochten in het eerst van den tertiairen
tijd nog indische, australische, chineesche en tropisch-atlantische
vormen de europeesche wateren bevolken, dat in de laatste dagen
van het tertiaire tijdperk in Europa niet slechts een overgroote
gelijkheid of overeenstemming in het algemeene karakter der
vischfauna in ’t oog valt, maar ook dat de geographische
verspreiding der visschen van het verleden al meer en meer
gelijk wordt aan die van de hedendaagsche visschen. Ook de
pl iocene 1) visschen van Italië, Frankrijk, Belgie en Engeland,
van Malta en van Egypte, behooren bijna zonder uitzondering
tot geslachten en soms zelfs tot soorten, die nog heden in
naburige zeeën leven. Uit zeer jonge pliocene aardlagen van
Idaho vermeldt U o p e een menigte karperachtige visschen,
zooals Diastichus, Oligobelus, Mylocyprinus en anderen. En de
allerjongste fossiele visch is zeker Mallotus villosus, een kleine
visch met wijden bek, zeer fijne tandjes en groote gepaarde
vinnen, die tegenwoordig nog in groote scholen aan de kusten
van Groenland leeft, en waar zijn geraamte dikwijls subfossiel,
in leemklonters besloten, wordt gevonden. In Teyler’s museum
bevinden zich ook een paar van die jongsten aller versteende
visschen.
Op de zelfde wijs als in Europa ging het ook in de andere
werelddeelen. De zoo even genoemde jong-tertiaire visschen
van Idaho en Dakotah hebben een duidelijk hedendaagsch
amerikaansch karakter, en ook de tallooze haaietanden,
roggebitten, vinstekels en schubben in de pl e i s t oc ene 2)
phosphaatlagen van Zuid-Carolina, komen bijna volkomen
1) Plioceen, Gr. pleion, meer, Tcainos, nieuw. Naam door Lyell gegeven aan
opper-tertiaire aardlagen, die m e e r n ie u w e of hedendaagsche schelpen bevatten dan
de daaronder gelegene miocene en eocene lagen. Yolgens Deshayes bevat het plioceen
35 tot 50, het mioceen 17 en het eoceen 31 ten honderd hedendaagsche schelpen. In het
2) Pleistoceen, daarboven gelegen, wordt het zelfs 90 tot 95 ten honderd hedendaagsche
schelpen.