verschillende vormen van vogels uit het onder-krijt leeren
kennen, beiden vogels met tanden. Tot het êéne type
behooren de geslachten van vogels die Ichthyornis en Apatornis
worden geheetenzij onderscheiden zich door tanden, die in
tandkassen, alveolen, zijn geplaatst; door biconcave wervelen,
■en door het vermogen van te vliegen. Tot het tweede type
behooren de geslachten Hesperornis en Baptornis: zij hadden
tanden, niet in alveolen, maar in een sleuf van de kaken
geplaatst; zadelvormige gewrichtsvlakten der wervelen, en zij
honden niet vliegen. Het geraamte dezer vogels, vooral dat
van Hesperornis is bijna zoo hoog gespecialiseerd en gediffe-
Fl(. 35 rentiëerd als dat der meeste
thans levende vogels. Let
men hierop, dan mag men
daaruit besluiten, dat niet
slechts deze vogels een groote
menigte tijdgenooten moeten
hebben gehad, maar ook
dat ' zij voorafgegaan zijn
door een rijk en bont ontwikkelde
vogelwereld; anders
immers zou het niet
te verklaren zijn, hoe zij
zoo hoog ontwikkeld waren
geworden. En inhetopper-
krijt van Noord-Amerika
heeft M a r s h brokken van
lange beenderen van vogels
gevonden, die hij tot de
,, . , eenden, strandloopers en Hesperornis regalis, X nat. grootte. r waterhoenderen meent te
moeten rekenen. Natuurlijk is het hier de plaats niet al die
krijtvogels van Amerika uitvoerig te beschrijven; van de
merkwaardigsten, de Hesperornis en de Ichthyornis, hier slechts
nog het volgende:
In de krijtlagen op de oostelijke hellingen der Rocky Moun-
tains, in de vlakten van Kansas en Colorado, vond M a r s h
in 1870 het ondereinde van een scheenbeen van een vogel.
In Juni van het volgende jaar vond hij bij den Smoke Hill
Rivier een heel geraamte, en in 1872 nogmaals een menigte
overblijfselen van vogels, zoodat er thans in het museum van
Yale College beenderen van meer dan honderd individu’s
worden bewaard. Het bestudeeren van die overblijfselen heeft
aangetoond, dat er in het krijttijdperk in die streek twee
typen van vogels hebben geleefd. Beiden hadden tanden, en
zijn daarom in de familie der Odontornithes, tandvogel s ,
geplaatst. De eene groep bevat zwemvogels zonder vleugels,
en met tanden die in een groef van de kaak waren geplaatst,
Odontolcae, waartoe Hesperornis
behoort; de andere
groep bestaat uit
kleine vogels, die krachtige
vliegers waren, ena
welker tanden in tandkassen
stonden, Odonto-
tormae, waartoe het geslacht
Ichthyornishehoort.
Staartwervels van Hesperornis regalis,
t nat. grootte. 4 o
a. Eerste staartwervel.
b. Dwars uitsteeksel van den vijfden staartwervel.
c. Het ploegschaarbeen.
De thans bekende
odontornithen zijn door
M a r s h verdeeld in negen geslachten met twintig soorten.
Een daarvan is de Hesperornis regalis. Deze vogel had een
grooten kop met langen, op dien van een zeeduiker, Colymbus,
F ig . 87.
Linker onderkaak van Hesperornis regalis, nat. grootte. (Ter zijde gezien.)
gelijkenden snavel. Zie fig. 35. De hals is lang, het borstbeen
vertoont geen spoor van een kam, en gelijkt dus op dat der
Batitae. D ’A r c y T h o m p s o n beweert evenwel dat de Hesperornis
F ig. 38.
Onderkaak van Hesperornis regalis, } nat grootte. (V*an boven gezien.)
nauw verwant is aan de duikers, en geen verwantschap
vertoont met de struisvogels en andere Ratiten. De
vleugel wordt door slechts één been gevormd, het opper-
armbeen: de anderen ontbreken of zijn rudimentair. Het
bekken gelijkt op dat van een hagedis of een krokodil. Er
zijn twaalf staartwervels, dus minder dan bij den Archaeopteryx.