De hoefdieren kunnen derhalve in de volgende natuurlijke
groepen worden gerangschikt:
Klasse, Zoogdieren.
Onderklasse, Monodelphia,
Opper-orde, Ungulata,
1. Orde, Hyracoidea.
2. Orde, Proboscidea.
3. Orde, Amblydactyla j Dinocerata.
J I Coryphodontia.
4. Orde, Clinodaetyla. I ^ “ dactyla.
J ( Artiodactyla.
D e rtie n d e a fd e e lin g . Verscheurende dieren zijn eerst laat
■verschenen. Leeuwen, tijgers, hyenas en beren in Europa. De
scheurtand. De oudste beer. De holenbeer. Ursus spelaeus in
Teyler's museum. Hyaenarctos. Amphicyon. Procyon. Hyaenodon.
beer of hond, wolf of buideldier, waschbeer of neusbeer. Hyena,
In holen en beenderenbreeeiën. Smilodon. De hond. Canis
spelaeus. Gynodon. De wolf. De vos, Gynodictis. Afstamming
van den tammen hond. Viverriden zijn zeldzaam in fossielen
staat. Palaeodictis. Marterachtige dieren, gering verschil met
de hedendaagsehen. De Fjallfras. De otter. Potamotherium.
Nogmaals Gynodictis. Katten. De oudsten zijn kleine dieren. In
het diluvium groote katten. Felis spelaea. Dp sabeltandige
tijger. Proaelurus. Digitigraden. Nimravus. Pinnipedia. Phoca.
Trichecus. Hun afstamming van land-roofdieren. Afstamming
der oorrobben van de beren en der zeehonden van de otters.
Primitive vormen van roofdieren in Amerika. Creodontiden.
Proviverriden. Mesonyx. Miaciden.
Het schijnt dat er in het eerst van het tertiaire tijdperk
niet veel soorten van ve r sc he ur e nde zoogdieren hebben
bestaan. De talrijke kudden palaeotheriums en anoplothe-
riums enz. werden minder door groote roofdieren verontrust, dan
de soorten die hen zijn opgevolgd. In het middén-tertiair nemen
de verscheurende dieren toe in getal en in lichaamsgrootte, en
in het laatst van dat tijdperk verschijnen er eerst groote katten,
zooals de leeuw en de tijger. Doch in het diluvium vooral krijgen
de roofdieren een groote ontwikkeling, en hebben zij een grooten
invloed gehad op de ontwikkeling en verspreiding van de
plantenetende dieren, die toen leefden. Ons werelddeel, dat in
onze dagen slechts enkele soorten van groote roofdieren herbergt,
en waaronder de beer en de wolf wel de voornaamsten
zijn — .sedert de beschaving den leeuw heeft verjaagd uit de
zuidelijke streken van Europa, die hij eens schijnt te hebben
bewoond, — werd toen geteisterd door de rooftochten van
ten minste drie soorten van hyenas; door een menigte beren,
veel grooter en sterker dan de hedendaagsehen; door groote
wolven ; door ten minste vijf soorten van katten, waaronder
één grooter dan de leeuw, en een ander ten minste even
groot als de grootste bengaalsche tijger, zonder nog over vele
kleine, maar niet minder gevaarlijke dieren te spreken.
De beenderen en vooral de tanden van de carnivoren zijn
in den regel zeer gemakkelijk te onderscheiden van die van
andere zoogdieren. De kleine snijtanden, de groote kegelvormige
hoektanden, de enkelvoudige, knobbelige of scherpe
kiezen, maar vooral de zoo kenmerkende s c h e u r t a n d , tus-
schen de valsche en de ware kiezen geplaatst, maken dat
men zich niet dikwijls in de erkenning van de soort zal
vergissen. ’)
Beren, Ursidae, zijn er in het verleden in groote getallen
geweest. In vroegere dagen hield men de beenderen van beren,
die in de aarde werden gevonden, voor beenderen van eenhoorns,
draken en nndere fabelachtige dieren. B r u c k m a n n
schijnt de eerste te zijn geweest, die in 1732 hen als bere-
beenderen erkende. E s p e r , in 1774, meende in de beenderen
uit de holen van Frankenland negen soorten van beren te
vinden, en later trachtte hij te bewijzen, dat de holenbeer een
ijsbeer was. C a m p e r , R o s e n m ü l l e r , B l u m e n b a c h en voorab
C u v i e r bestudeerden later de overblijfsels van beren van het
verleden. De oudste beer, waarvan overblijfselen in het tertiair
van Frankrijk zijn gevonden, is Ursus arvernmsis. Hij was bijna
zoo groot als onze gewone bruine beer, U. arctos, en onderscheidde
zich door een zeer plat voorhoofd.
De best bekende beer van het verleden is de holenbeer ,
Ursus spelaeus. Dit dier onderscheidt zich vooral door zijn
gewelfd voorhoofd, waarom hij door Cuvier Vours a front
i) Een volledig zoogdiergèbit bestaat uit 44 tanden. Te fig. op blz. 258 is een afbeelding
van hot gebit van den hond: slechts de derde kies van de bovenkaak ontbreekt
17
b h ih