vochtigheid samen liepen om een flora te doen ontstaan, die
sedert nog niet weer geëvenaard is, noch in weelderige tropische
vormen, noch in overvloed. Toen was de aarde bedekt
met groote bosschen van schubboomen, Lepidodendron, zegel-
boomen, Sigillaria, met Hippurites, Calamites, Sternbergia, Knor-
ria, en vooral varens in vele soorten, Sphenopteris,Pecopteris,
Cyclopteris, Otopteris en anderen. In dien tijd leefden, zoowel
in zoetwaterplassen en meren als op het land, stegocephalen,
salamanderachtige dieren, velen klein, maar sommigen ook
reusachtig groot De kleinsten schijnen veelal in holle boomstammen
te hebben gewoond, ,ten minste in New Scotland
komen hun overblijfselen voornamelijk in sigilariën- en lepi-
dodendron-stammen voor. De grooteren waren roofdieren, die
waarschijnlijk van visschen en schaaldieren leefden, want
hunne k o p r o l i t h e n of dreksteenen worden bijna overal
nevens hunne geraamten en buikschilden gevonden, en bevatten
hoofdzakelijk schubben van Acanthodes, Palaeoniscus en
andere glansschubbige visschen.
Stegocephalen zijn sedert lang bekend: reeds in de vorige
•eeuw kende men den beroemden salamander van Oeningen.
In 1828 werden er tanden en een achterhoofdsbeen gevonden
te Gaildorf in Würtemberg, door J a e g e r beschreven: het
dier werd Mastodonsaurus 1) genoemd. In 1834 beschreef H e r -
m a n n v o n M e y e r overblijfselen van een stegocephaal uit het
bonte zandsteen van Sulzbach, en de graaf V o n M ü n s t e r
•een schedel uit het keuper van Bayreuth, die Capitosaurus
werd genoemd. In 1841 schreef O w e n een verhandeling over
fle tanden der Labyrintho donten uit het trias. Voor en na
werden er nog vele overblijfselen van stegocephalen ontdekt,
en door V o n M e y e r voortreffelijk beschreven, onder anderen
den Archegosaurus 2) ; later vond men in Ohio, Illinois en
New Scotland, in steenkoolvormingen, een menigte nieuwe
soorten dezer dieren, die door H u x l e y en door C o p e werden
bestudeerd. G a u d r y vond in het trias van Autun in Frankrijk,
en F r it s c h in het steenkool van Nyran in Boheme vele
nieuwe soorten.
*) Mastodonsaurus, Gr. mastos, een tepel, odous, tand, saurus, hagedis = te p e l-
•t a n d h a g e d i s .
2) Archegosaurus, Gr. archegos, het begin, saurus, hagedis = e e r s t e h a g e d is .
Die door F r it s c h beschrevene stegocephalen komen voor
in een steenkoolhoudende laag, die op silurische gesteenten
ligt, en Gaskohle wordt genoemd. Zij behooren allen tot de
familie der Microsauren, waaraan F r i t s c h den naam geeft
van Dendrerpetontidae '). Die dieren hadden diep gegroefde
tanden met gladde punten, en amphicoele 2), biconcave, wervelen.
De staartwervelen vertoonen een zonderlinge verdubbeling
van hun centra, waarom een orde dezer dieren den naam
heeft gekregen van Diplovertebridae. Sparagmites lacertinus behoort
tot de Archegosauren. Tot de familie der Melosauridae
rekent men de geslachten Chelydosaurus, Cochleosaurus en
anderen. In de lagen waarin deze fossiele amphibieën gevonden
zijn, vindt men ook visschen zooals Ceratodus, Pleur acanthus,
Acanthodes en Palaeoniscus, en tevens ook vele plantenover-
blijfselen van Sigillaria, Stigmaria en Calamites, benevens een
soort van Walchia, waardoor bewezen wordt dat die lagen
tot een tijdperk behooren, ’t welk het steenkooltijdperk met
het permische verbindt.
Naar den lichaamsvorm verdeelt men de stegocephalen in
een viertal groepen: salamandervormigen, slangvormigen,
hagëdisvormigen en doolhoftandigen. Sommigen gelijken zeer
veel op salamanders en zijn meestal kleine dieren van 10 tot
15 centimeter lengte; hun kop is groot met groote oogholten,
kleine tanden, en hun ribben zijn zeer dun. Hiertoe behoort
de Branchiosaurus amblystomns uit het perm van Saksen, een
kleine salamander, ongeveer 12 centimeter lang; met stompen
kop; met een sleroticarmg in het oog; met vier teenen aan
de voorpooten en vijf aan de achterpooten; de geheele onderzijde
met dwars-ovale schildjes bedekt, en welks naakte larven
door kiemen ademden, die verloren gingen als het jonge dier
een lengte van 60 tot 70 mm. verkregen had. Nevens den
Archegosaurus is de Branchiosaurus het meest voorkomende en
best bekende amphibieëngeslacht uit het palaeozoïsche tijdperk.
C r e d n e r heeft meer dan 1000 exemplaren van dit dier
1) Dendrerpeton, Gr. dendron, een boom, erpeton, een hagedis = b o om h a g e d is .
2) Amphicoeïe wervelen zijn voor en achter hol, biconcaaf; platycoele wervelen zijn
bol van voren en hol van achteren, concaaf-convex; procoele wervelen zijn hol van
voren en bol van achteren, convex-concaaf.