in Noord-Amerika. Ook te Pikermi heeft men gemeend hen
aan te treffen. De grootte dezer dieren was tusschen die van
een panter en den gestreepten tijger.
Men wil dat het geslacht Proaelurus de katten verbindt met
de marters, door middel van het boven besprokene geslacht
Psmdaelurus, dat een valsche kies meer heeft dan de kat.
Een andere overgang tusschen de katten en de marters zou
het geslacht Aelurogale zijn, dieren zoo groot als een panter,
met de onderkaak van een marter. Al deze dieren uit de
phosphoriten van Sansans waren zooltreders. Het tegenwoordige
geslacht Cryptoprocte van Madagascar lijkt het meest
hierop: zijn gebit is het zelfde als dat van Pseudaelurus. Dit
zooltredende dier, met intrekbare nagels en vijf teenen aan
eiken poot, is de eenige hedendaagsche vertegenwoordiger der
primitieve katten. Cope beweert dat de Cryptoproctineeën de
oorsprong zijn van twee familien, die hij Nimravinea en Felinae
noemt. De Nimravineeën zijn door hun gebit zeer gelijk aan
de Cryptoproctineeën. Zij verschillen er van door de groote
ontwikkeling der bovenste hoektanden, die plat en sabelvormig
worden. Deze groep bestaat uit vingerloopers, digitigraden, en
is algemeen in het oligoceen en het mioceen van Noord-
Amerika, vooral het geslacht Nimravus. En tot deze groep
zou dan ook de Machairodus behooren, met zijn enorme, buiten
den mond uitstekende hoektanden, als dolken.
Er zijn ook echte roofdieren die in het water leven, de
zoogenoemde vinvoet igen of Pinnipedia. Behalve door
hun leven in het water onderscheiden zij zich ook door hun
platten schedel, korte ledematen, die niet tot loopen, maar
slechts tot zwemmen kunnen dienen, en hun beweegbare
wervelkolom, uit wervelen met kleine apophysen bestaande.
Tot heden heeft men nog niet veel fossiele vinpootigen gevonden,
en die men gevonden heeft, zijn nog niet met voldoende
zekerheid gedetermineerd.
De zeehond, Phoca, thans zoo overvloedig in bijna alle
zeeën der aarde, heeft weinig sporen in fossielen toestand
achter gelaten. In de kom van Weenen heeft men P. viennensis
antiqua gevonden, en in het tertiair van Osnabrück en van
Neudorf Ph. ambigua en Ph. rugidens. Von Meyer beschrijft
een geslacht Pachyodon uit Moeszkirch, en GervI is twee soorten
uit Montpellier, beiden slechts gegrónd op een enkelen snijtand
uit de bovenkaak.
De walrus, Trichechus, is in fossielen staat nog minder
bekend dan de zeehond, maar toch is het zeker, dat hij in
het tertiair heeft geleefd. Cuvier spreekt over walrusbeenderen
uit Rusland en uit Angers, en ook over brokken vanwalrus-
tanden uit de Landes, en Mitchell, Smith en Cooper spreken
over brokken van schedels en tanden uit een tertiair terrein
in Virginie. Ook in Engeland en in Antwerpen zouden walrussen
voorkomen.
Het late verschijnen der vinvoetigen is volgens sommigen
een bewijs voor de stelling, dat zij afstammen van de op het
land levende roofdieren. Volgens Mivart, die zich op de
structuur van den schedel beroept, zouden de oor robben,
Otaria, afstammen van de beren, en de zeehonden, Phoca.
van zoogdieren die aan de otters grensden. De vormverandering
der ledematen is bij de robben vollediger dan bij de
oorrobben, wat te verklaren is als de eersten afstammen van
in het water levende dieren, zooals de otters, terwijl de laatsten
van een landdier zouden afstammen. En wat de walrus betreft,
met zijn bovenste snijtanden, die tot slagtanden vervormd zijn,
dit is een afwijkend type van volkomen onbekenden oorsprong.
De bewonderenswaardige studiën van de amerikaansche
geleerden, Marsh en Cope, hebben roofdieren leeren kennen,
die als de primitieve vormen van de boven besprokene
verscheurende dieren beschouwd mogen worden. Zij worden
door Cope Creodontidae geheeten. Zij verschillen in vele
opzichten van de tegenwoordige geslachten, doch hebben
een onmiskenbare verwantschap met onze insekteneters.
Cope voegt alle creodonten bijeen in de groep van zijn
Bunotheria. Hun kaken zijn verlengd; de algemeene tand-
formule is jj * * 3; alle kiezen zijn gelijk, en een scheurtand
of vleeschtand is niet te erkennen. Het algemeene voorkomen
herinnert de vleeschetende buideldieren, maar de creodonten
verschillen er in eens van door volledige melktanden. Zij
zijn vijfvingerig en zooltreders. Door Cope zijn zij in groote
menigte gevonden in het eoceen van Puerco in New-Mexico.
De familie, die de oudste kenmerken vertoont, is die der
Proviverridae: hun tandstelsel is dat van den hedendaagschen