men onderscheidene soorten uit Sansans, Montpellier, Auvergne,
en in Duitschland uit Ulm en Eppelsheim: A. giganteus, A.
Blainvittei, A. gradlis, A. brevïrostris, A. Klipstdni en anderen.
C u v i e r hield -den Amphicyon voor een hond, chien dune taille
gigantesque. De latere dierkundigen houden dit dier voor den
stamvader der beren. Zijn snijtanden waren van het gewone
getal; de hoektanden met fijn getande randen; de scheurtand
en de kiezen geleken op die van den hond. De beenderen
echter vertoonen een volkomene gelijkheid met die van den
beer, ook liep de Amphicyon op de voetzolen, zooals de beer.
De staart was lang en dik.
De waschbeer , Procyon, verschilt van den beer vooral
door zijn langen staart, en ook in zijn gebit. Het eenige fossiele
dier, dat tot dit geslacht gebracht wordt, is Procyon priscus,
gevonden in Illinois in een rotsspleet, die met verhard leem
en zand gevuld was, waarschijnlijk een diluviaal afzetsel.
De coat i of ne u sh e er , Nasua, schijnt in het diluviumin
Zuid-Amerika te hebben gewoond, zooals ook tegenwoordig.
Lund heeft twee soorten van dit geslacht in de holen van
Brazilië aangetroffen, N. ursina en N. brasiliensis.
De das, Meles, die in de holen van Belgie, Frankrijk en
Duitschland is gevonden, M. antediluvianus, M antiquus en
anderen, schijnt niet onderscheiden te kunnen worden van
den hedendaagschen M. taxus; doch de das door M o r r e n in
het krijt van Ciply ontdekt, schijnt een andere soort te zijn,
M. Morreni.
De be erhond, Ardocyon, is de naam van een dier dat
door zijn beenderen en tandstelsel volkomen op den heer gelijkt.
Het eenige exemplaar dezer soort is in het tertiair van
La Fère gevonden. D e B l a in v i l l e beweerde, dat het misschien
een waterdier was, kort van lijf en laag op de pooten, en,
naar de gelegenheid zich voordeed, een vleescheter of een
alleseter.
Eyaenodon heet een geslacht van dieren, dat door de geleerden
tot zeer verschillende diergroepen wordt gebracht,
vooral omdat zijn gebit zoo geheel anders is als dat van beren,
■ honden en anderen. Zijn tand1fo rmul, e namelvij,k i• s 3 1 6 ojf— 7.
De eerste onderzoekers van dit geslacht, D e L a iz e r en D e
P a r r x e u , brengen den Hyaenodon, tot den buidelwolf, Thylacinus,
of tot het geslacht Dasyurus; D u j a r d in hield hem ook
voor een buideldier ; C u v ie r noemde den Hyaenodon een
tusschenvorm tusschen de waschberen en de coatis of neus-
beren. P ic t e t zegt : „ik ben volkomen bereid te erkennen, dat
de hyaenodon noch een beer, noch een hond is. Hij nadert
waarschijnlijk tot den eersten door zijn gang op de voetzolen,
en tot den laatste'n door de gedaante van zijn onderkaak en
het getal zijner tanden.” Er zijn zes soorten van dit geslacht
bekend, allen in Frankrijk in het opper-eoceen : H. dasyuroides,
H. - Cuvieri, H. Requieni, H. minor, H. leptorhynchus en H.
brachyrhynchus. Een fraaie schedel van de laatstgenoemde
soort wordt in het museum van Toulouse bewaard. Het geslacht
Pterodon is niet te onderscheiden van Hyaenodon. Zooals
hun groote en afgesleten tanden aanduiden, leefden deze dieren
op de wijze der tegenwoordige hyenas, en konden zij harde
beenderen verbrijzelen.
De hyena is een echt verscheurend dier : zijn groote scheurtanden
en krachtige hoektanden bewijzen dit. In fossielen toestand
kent men het Iditherium, dat door G a u d r y in het op-
per-mioceen van Pikermi is gevonden, een vierteenig dier,
zooals de hyenas, maar dat in andere opzichten overeenkomst
had met de civetkatten, Viverra. Ook in Pikermi vindt men
het geslacht Hyaenidis, waarschijnlijk een voorlooper der hyenas.
De hyena is in Europa in het laatst van het tertiair verschenen,
doch niet in vele soorten, zooals later in het diluvium.
Hyaena hipparionum uit het plioceen van Vaucluse was grooter
dan onze hedendaagsche gestreepte hyena. In de opper-tertiaire
lagen van Puy-de-Dôme vonden C r o i s e t en J o b e r t vier soorten,
die allen een groote overeenkomst hebben met onzen gevlekten
hyena : zij heeten H. Perrieri, H. arvernensis, H. dubia, H. breviros-
tris. In het tijdperk van het diluvium zijn Duitschland, Frankrijk,
Engeland en Belgie bevolkt geweest door hyenas. Deze thans
fossiele soorten waren grooter en sterker dan de thans levenden.
In holen en beenderenbrecciën vindt men Hyaena spelaea, die
in alle opzichten op de gevlekte hyena van Zuid-Afrika gelijkt.
Ook in Indie en Brazilië zijn overblijfselen van hyenas gevonden
: L u n d vond er in de holen van Brazilië, vermengd met overblijfselen
van pacas, agoutis, pécaris en megalonyx, allen echt
amerikaansche dieren. Aan dien hyena gaf L u n d den naam