A c h ts te a fd ee lin g . Perissodaetyla. Pachydermata Rhinoceros
in Siberie. In Europa. In Indie. Elasmotherium, Aceratherium.
Neustusschenschot. Voorvader van Atelodus. Tapir in het mioceen.
Lophiodon. Hyrachyus. Palaeotherium. Amerika het vaderland
der tapirs. Macrauchenia. Protoceras. Gehoornde tapirs.
Onev e nv in g er i g e n , Perissodaetyla, zijn de dieren, die
door andere dierkenners d ik h ui d i g e n , Pachydermata, worden
genoemd.
Tot de fossiele dieren dezer afdeeling behoort het geslacht
neushoorndier, Rhinoceros. De geschiedenis der neushoorn-
dieren heeft eenige overeenkomst met die der olifanten: zij
zijn in het eerst der tertiaire tijden verschenen, hebben
vooral vele overblijfselen in de midden- en onder-tertiaire
vormingen achter gelaten, en hebben in het diluvium het
noorden der aarde bewoond, zelfs in streken die nn met
eeuwig ijs en sneeuw zijn bedekt. De eerste ontdekkingen
van rhinoceros-resten zijn door russisehe geleerden gedaan.
In 1781 vond P allas een heelen rhinoceros met huid en
haar in het zand van den oever van de Lena, op 64° N.B.
De omstandigheden beletteden hem echter het heele geraamte
te verzamelen; ook was het dier niet zoo goed bewaard
gebleven als de mammoet, waarover ik op blz. 199
heb gesproken, maar de beschrijving die P allas er van geeft,
is voldoende om aan te toonen, dat het dier met een ruigen
pels was bekleed, en dus ingericht om weerstand te kunnen
bieden aan een kouder klimaat dan de hedendaagsche neus-
hoorndieren kunnen verdragen. In 1877 werd er weder in
Siberie een wel bewaard lijk van een rhinoceros gevonden,
doch nu op 69° N.B. aan de Byonlai, een kleine bijrivier
van de Lena. Ook dit dier was met een dichten roodbruinen
pels bekleed. De kop bevindt zich thans te Petersburg. V on
Schrenck beweert, dat deze rhinoceros behoort tot R. Mercki
en niet tot R. tichorhinus, zooals diè van P allas.
Sedert 1781 zijn er een menigte overblijfselen gevonden in
Frankrijk, Engeland en vooral in Duitschland, en daardoor is
het gebleken, dat er verschillende soorten van neushoorndie-
ren in die landen hebben geleefd. Ook is het daardoor gebleken,
dat er waren welker neusgaten door een beenig
tusschenschot van elkander gescheiden waren, en anderen
welke dat tusschenschot misten, behalve nog verschillen in
de tanden.
In de oppermiocene lagen van Auvergne en Sansans en in
die van Duitschland zijn gevonden R. tapirinus, een zeer kleine
soort, R. borbonicum, R. tetradactylus, R. brachypus, R. Schleier-
macheri, R. leptodon en een menigte anderen. De best bekende
soort is R. tichorhinus, le rhinoceros fossile a nari/nes cloisonnées
van Cuvikr. Het is de soort door P allas in Siberie gevonden,
en die in groote menigte in de meeste diluviale vormingen
van Europa voorkomt. Dit dier onderscheidde zich vooral door
het, gewoonlijk kraakbeenige, tusschenschot der neusgaten,
dat bij hem volkomen verbeend was. Het spreekt van zelf
dat daardoor een zeer groote stevigheid aan de bovenste gedeelten
van den neus werd verschaft, zoodat het dier daardoor
grooter hoorns op den neus kon dragen dan zijn nakomelingen
van onzen tijd. Zelfs zijn er geleerden, die beweren dat
R. tichorhinus twee zulke beenige tusschenschotten van 32 duim
lengte in den neus had. Zijn huid was glad, en bezat niet de
plooien van de hedendaagsche aziatische neushoorndieren.
Hij geleek dus op het kaapsche neushoorndier onzer dagen,
maar hij was gedronger van lijf, en zijn pooten waren korter
en dikker. Ook in Indie, aan den Irawadi en in de Sivalik-hills,
heeft men overblijfselen van ten minste vier soorten van
rhinoceros gevonden, R. platyrhinus, R. palaeindicus, R. sivalensis
en R. angustirichus, die waarschijnlijk de voorvaderen zijn geweest
van de tegenwoordig in die streken levenden.
Merkwaardig is het, dat het schijnt alsof de rhinoceros ook
in Noord-Amerika heeft geleefd, hoewel er nu in datgeheele
werelddeel geen meer in het wild voorkomt: H arlan spreekt
van een R. alleghaniensis, doch zegt ook dat het niet zeker is
dat dat overblijfsel niet een eigenaardig gevormden steen
zou zijn.
Men heeft lang getwijfeld aan het bestaan van een ander
fossiel geslacht van rhinoceros, dat men in Siberie wil hebben
gevonden, en Elasmotherium genoemd. Doch in den laatsten
tijd is dit dier door Gaudry en Boule bestudeerd. De schedel
heeft een lengte van 1 m., en is merkwaardig door een grpo-
ten voorhoofdsknobbel, waarop een groote hoorn geplaatst
was. Een tweede hoorn, vooraan op den neus, was integendeel