in Indie en Europa. In die zelfde lagen vindt men het
geslacht Leptobos, en in het diluvium van Indie Bibos palaeo-
gaurus, terwijl Bibos elatus in Italië voorkomt. Van de bisons
vindt men in Indie Bison sivalensis, en in het diluvium van
Amerika B. ferox. Het schijnt dat dit het eenige fossiele rund
van Amerika is, tenzij de diagnose van H a r l a n goed is, die
beweert dat er in Kentucky overblijfselen van twee soorten
zijn aangetroffen, die hij Bos bombifrons en B. latifrons noemt.
Van den muskusos, Ovibos, die een overgangsvorm tusschen
de schapen en de runderen is, vindt men in Siberie, en in
het noorden van Amerika, overblijfselen van le buffle musquê
fossile van C u v i e r .
Een schedel en eenige andere beenderen van een voorwereldlijken
muskusos is in het loess ') van de Missouri te
Council Bluffs in Jowa, 12 voet beneden de oppervlakte
gevonden, en bevindt zich thans in het museum van Jowa-
City. L e i d y heeft dit dier beschreven onder den naam van
Bootherium cavifrons, maar het is later door hem overgebracht
in het geslacht Ovibos. In de zelfde aardlagen komen ook overblijfselen
voor van mastodonten en olifanten, van een klein knaagdier
en, volgens A u g h e y , ook van den palaeolithischen mensch.
In het zandsteen van Denver, Colorado, zijn door Marsh
overblijfselen gevonden van een soort van bison, dien hij Bison
alticornis heeft genoemd De hoornpitten, in plaats van kort
en dwars gericht te zijn, zooals bij den hèdendaagschen
amerikaanschen bison, zijn lang en staan recht op, met spitse
punten. Het voorhoofdsbeen tusschen de hoorns is breed, min
of meer bol, en zeer ruw. Ook op andere plaatsen aan den
oostelijken voet der Rocky Mountains komen zulke overblijfselen
van dezen voorwereldlijken bison voor.
S e e l e y heeft de hoornpitten beschreven van een soort van
buffel, gevonden in de Modder-rivier, een tak van de Oranjerivier
in Zuid-Afrika. Die hoornpitten zijn zoo lang, dat de
Bubalus Baini een vlucht moet hebben gehad van minstens 14 i)
i ) Loess, de duitache naam v an een oud alluviaal afzetsel van den Rijn, bevattende
v e le zoetwaterschelpen van hedendaagsche soorten. Loess bestaat uit fijn zand en
poederachtig k le i van een ge e lachtige kleur, verbonden met een zesde koolzüur-kalk.
D e io e s s - la g e n wisselen a f met vulkanisch asch, uitgeworpen door de thans uitgebluschte
vulkanen v an den Eifel: de Rijn heeft zich later een doortocht door deze gesteenten
gebaand.
voet. Dit fossiel overblijfsel vormt thans een sieraad van het
zuid-afrikaansche museum te- Kaapstad.
In Europa vindt men op honderde plaatsen in zeer jonge
aardlagen overblijfselen van twee runderen, die als Bos pri-
migenius en Bos priscus worden onderscheiden. De eerste houdt
men voor het dier waarvan J u l i ü s C a e s a r spreekt, als in zijn
tijd in de bosschen van Gallie, in het hercyniaansche bosch,
levende, en dat hij beschrijft als van gedaante en kleur op
een stier, maar van grootte op een olifant gelijkend. Hij
noemde het Urus: zijn zeer lange hoorns waren naar voren
gericht, en zijn voorhoofd was plat. Het schijnt dat de zwit-
sersche paalhutten-bewoners dit dier reeds gekend hebben, en
vele dierkenners meenen dat de Bos primigenius de stamvader
is van de tegenwoordige koeien. In vele muséa vindt men
gedeelten van dit dier, en een volledig geraamte zelfs in het
museum van Kjöbenhavn. Eenige zeer verw nte soorten of
misschien rassen van den urus zijn in Frankrijk en Engeland
gevonden, zooals Bos sgnophris, B. giganteus, B. intermedius,
B. longifrons of brachyceros. Een schedel van Bos primigenius, die
in het britsch museum wordt bewaard, en die in Pertshire is
gevonden, heeft een lengte van een engelschen yard, terwijl de
hoornpitten een vlucht, hebben van drie voet en zes duim.
Men heeft wel eens gemeend, dat de beschrijving van J.
C a e s a r toepasselijk was op het dier, dat in de boeken a u r o c h s
wordt genoemd, Bos priscus. De aurochs is namelijk het rund
dat nog heden ten dage in de bosschen van Lithuanie, in
het bosch van Bialowicza leeft, en waarvan men in vele diere-
tuinen, ook in die van Amsterdam, levende exemplaren, geschenken
van den keizer van Rusland, aantreft, de Bison
ev/ropaeus. In zijn beschrijving van den TJrus spreekt J.
C a e s a r dan ook niet van de manen en het ruige haar dat den
bison onderscheidt. Gelijktijdig met den urus leefde dus voorheen
de aurochs. Zijn pooten zijn dun; zijn voorstel is veel krachtiger
dan zijn achterstel; zijn voorhoofd is gewelfd; zijn vlak uitgespreide
hoorns zijn weinig gebogen Overblijfselen van den euro-
peeschen bison, den aurochs. zijn in menigte gevonden in diluvium
van Frankrijk, het is Vaurochs fossile van C u v i e r . In Teyler’s
museum ziet men een voorhoofdsbeen met de hoornpitten —
de hoornkokers zijn verloren gegaan — van een Bos priscus.