als de Mystriosaurus Mandelslohii M. longipes, M. Tiedemanni,
bevinden zich, met den boven besprokenen Pelagosaurus typus
en bovendien een prachtig exemplaar uit Holzmaden, tegenwoordig
in Teyler’s museum. Deze groote bron van studie
heeft mij in staat gesteld aan te toonen, dat zoowel de in
Engeland gevonden M. Chapmanni als alle duifsche mystrio-
sauren tot één soort behooren, met twee variëteiten, die ik
als var. (jsruiuHica en o/iiylic,(i heb onderscheiden, en tevens
heb ik voorgesteld in ’t vervolg den soortnaam M. Stukelyite
gebruiken, naar den Engelschman Stükely, dié het oudste
exemplaar het eerst heeft beschreven.
Wat de evolutie, de stamboom-geschiedenis der krokodillen
betreft, deze is nog ver van helder. De oorspronkelijke stam
van deze, reeds in het trias met zeer hoog gespecialiseerde
vormen verschijnende reptielen, is nog volkomen onbekend.
Men zou misschien aan palaeozoïsche rhynchocephalen, aan
Proganosauria en Theromorpha denken, en in die dieren de
voorouders der krokodillen meenen te zien, maar de richting
waarin die organisatieveranderingen zouden zijn gebeurd, laat
zich vooreerst nog niet vermoeden. Nog moeielijker is de
vraag naar den oorsprong der Eusuchia. Dat zij het stadium
der Parasuchia en Pseudosuchia doorloopen hebben, is op
morphologischen grond hoogst onwaarschijnlijk. Eerder wijst
alles hier op, dat de beide laatstgenoemde familiën wel verwant
zijn aan den stam der krokodillen, maar toch als geheel
zelfstandige, bijzonder gespecialiseerde zijtakken beschouwd
moeten worden, die reeds vroegtijdig uit den hoofdstam ontsproten
en voor geen verdere ontwikkeling vatbaar waren.
En zoo verschenen dus de echte krokodillen, de Eusuchia,
onmiddellijk en met alle kenteekenen der hedendaagsche geslachten
toegerust, in het laatst van den liastijd op het wereld-
tooneel. Alle veranderingen die van toen af de echte krokodillen
ondergaan, kan men, de eene na de andere, in twee parallel-
reeksen vervolgen, waarvan de eene heden ten dage in de
langsnuitige gavialen, en de andere in de kortsnuitige krokodillen
en de alligators of kaimans eindigt.
Om e e n g o e d o v e r z ic h t t e g e v e n v a n d e e v o lu tie -g e s c h ie d e n is
d e r k r o k o d i l l e n , n e em ik h i e r d e n v o lg e n d e n s t am b o o m ’o v e r
u i t Z it t e l ’s Handbuch der Palaeontologie:
Hedendaagsch
tijdperk.
E u s u c h ia
Langsnuitigen Kortsnuitigen
S mZZ ' 0s_5 1 "Ü o
Tertiair.
Gavialen
chosuchia
'? Kroko
Alligat
Ir ' Eusu-
chia.
Krijt.
: BH 9
Purbeck en
Wealden. Macrorhynchiden Goniophoiiden Berniss nrtiden
Opper-
Jura.
O
H/
AtojVosauriden
/
Dogger.
E0”51 ( Meso-
suchia.
„ Lias.
- j
1
Teleosau[riden /
Trias.
P s e u d o s u c h ia P a r a s u c h ia
Palaeozo-
isch tijdperk.
? P r o s u c h ia
Hypothetische voorouders.