lichaam omsloten is door een stevig harnas, ’t welk deels uit
veranderde beenderen der wervelkolom en deels uit huid-
beenderen is samengesteld, en waardoor schilden worden gevormd,
waaraan zij haar naam te danken hebben. Tanden
hebben de schildpadden niet, maar in plaats daarvan zijn
zoowel de boven- als de onderkaak op de randen met scherpe
snijdende hoornplaten bekleed. Schildpadden leven deels op
het land, deels in zee of in zoet water; zij planten voort door
eieren, die in de aarde verborgen en door de zonnewarmte
worden uitgebroed. Zij leven hoofdzakelijk van planten, hoewel
sommige geslachten, zooals de rivierschildpadden, Trionychia,
en de zeeschildpadden, Chelydridae, ook weekdieren en vis-
schen eten.
Uit een evolutie-oogpunt is de afkomst der schildpadden
zeer onzeker. Het is mogelijk dat zij afstammen van de Ano-
modonten, reptielen met slechts een enkel paar groote hondstanden,
zooals de Dicynodon, of van reptielen zonder tanden,
waartoe onder anderen behoort het geslacht Oudenodon 1).
Deze dieren hadden even als de schildpadden, een met hoorn
bekleeden snavel, een uit twee kootjes bestaanden duim, terwijl
de andere vingers er drie hadden; en tripartile, dat is uit
■drie knobbels bestaande achterhoofdscondyZ«, en ook het tong-
beentoestel komt, vooral bij Oudenodon Greyi, zeer veel met
■dat der schildpadden overeen. Een verschil tusschen de Ano-
modonten en de schildpadden is echter dat de eersten twee
neusgaten hadden en de laatsten slechts één.
Uit palaeozoïsche vormingen zijn ons tot heden geen bewijzen
van het bestaan van schildpadden bekend, want de
schildplaten van een Trionyx uit het o ld red van Schotland,
die door S e d g w ic k en M u r c h is o n , en die uit het devonisch
zandsteen van Lijfland, die door K u t o r g a zijn beschreven,
zijn later gebleken huidschilden van Placodermen te zijn.
En voetsporen in het cambrische Potsdamzandsteen van Canada,
die door L y e l l , en dergelijken uit het old red sandstone van
Elgin, die door B u c k e n d e n als voetsporen van schildpadden
b Oudenodon, Gr. oudeis, geen, odous, tand, — t a n d e l o o s , naam van een dicy-
nodont reptiel uit het zandsteen van Rhenosterberg in Zuid-Afrika; zoo genoemd naar
de tandelooze kaken, die misschien, zooals bij den narwal, kaken zijn van vrouweljjke
individu’s, waarvan de mannelijken tanden bezaten.
beschouwd werden, zijn even twijfelachtig als de indruksels
der pooten van Chelichnus 1) Duncani in het zandsteen van
Corn-Cockle-Muir in Dumfrieshire.
Eerst in het laatst van den t r ias t i jd schijnen de eerste
schildpadden op aarde te zijn verschenen: in het leeuper van
Schwaben heeft men in onze dagen een zoetwaterschildpad,
Proganochelys, gevonden, en in de rhatische gesteenten der
Alpen en van Engeland liggen mozaïekachtige schildfragmen-
ten van lederschildpadden, Psephoderma.
Proganochelys, door Q u e n s t e d t Psammochelys geheeten, die
in het keuper van Hafner-Neuhausen is gevonden, schijnt de
oudste schildpad te zijn. Het rugschild en het buikschild
waren volkomen verbeend, 57 cm. lang, 55 cm. breed en
22 cm. hoog. Het zeer breede buikschild of plastron vertoont
een hoogen, overlangs loopenden kam. Q u e n s t e d t meent dat
zij bij de moerasschildpadden moet worden gerekend. Deze
Psammochelys keuperina of Proganochelys Quenstedti schijnt de
primitieve vorm der schildpadden te zijn. Haar rugschild is
op zijde zeer bol, en van voren naar achteren zeer vlak, bijna,
plat, zoodat de voorste en achterste openingen van de carapace
zeer hoog staan, juist andersom als bij de hedendaagsche
schildpadden, en bovendien ligt het schouderblad in plaats
van onder het schild, vóór het eerste paar ribplaten. Beide
bijzonderheden zijn, volgens S t e in m a n n , embryonaire kenmerken
die bij de andere schildpadden slechts in den eersten
levenstijd voorkomen. Daarom houdt men het geslacht Psammochelys
voor den primitieven vorm der Chelonia. En wat
Psephoderma betreft, de gevondene schilden toonen aan, dat
zij eenmaal behoord moeten hebben aan een soort vanleder-
schildpad, Sphargis of Dermochelys. Het is bekend dat het
eenige geslacht van lederschildpadden, dat tegenwoordig nog
leeft, een van de grootste en meest verspreide, maar ook
zeldzaamste geslachten der schildpadden vormt. Volgens DoLLOr
C o p e en S e e l e y komen de Dermochelydiden, wat de verbeening
van hun huid betreft, het naast aan het oorspronkelijk prototype
der schildpadden, daar hun beenig harnas noch met de wervelkolom
en de ribben, noch met de borstbeens- of sternaal-
beenderen in verband staat. Ook deze dieren, Protostega, Proto- i)
i) Chelichnus, Gr. chelonè, een schildpad, ichnon, een voetspoor.