hier dat nieuwe land, Amer ika, en die nieuwe mannen
M a r s h en C o p e , L y b e k k e r en H u l k e , L e id y en H it c h c o c k ,
en bij die mannen van wetenschap voegden zich S e e l e y en
T r a q u a ir , O w e n en H u x l e y , P h i l l i p s en S m i t h W o o d w a r b ,
G a u d r y en D o l l o . Nieuwe baanbrekers zijn zij geworden op
de wegen, min of meer gebaand door de ouden; nieuwe
wezens hebben zij ons doen kennen; nieuwe gezichtspunten
hebben zij ons geopend, en hun pogingen zijn ondersteund
door mannen als M a x F ü r b r in g e r en D a m e s , G ü n t h e r en
K n e r , S a u v a g e en F r i t s c h , F i l h o l en B a ü r , R ü t im e y e r en
K o w a l e v s k y en vele anderen.
Onze nederlandsche literatuur weet tot heden geen werk
aan te wijzen, waarin de tegenwoor dige stand derpalae-
ontologie wordt geschetst; geen werk hetwelk de uitkomsten
der onderzoekingen van die bovengenoemde jongere palaeon-
tologen bespreekt, in verband met wat de ouderen ons reeds
hadden geleerd. Ik heb getracht, in het boek dat hiernevens
de6 geëerden lezer wordt aangeboden, in dat gemis te voorzien;
te meer daar ik meen dat het meer dan tijd wordt, dat
mijne landgenooten een dergelijk werk in handen krijgen:
H a r t in g ’s voortreffelijk werk: de V o o rw e r e l d l i j k e
S c h e p p i n g e n , is reeds dertig jaren oud, en spreekt dus
natuurlijk niet over hetgeen de laatste jaren hebben opgeleverd
voor de kennis der natuur in vorige tijden der geologische
geschiedenis. Ik heb getracht een boek te schrijven, niet voor
den man van wetenschap alleen bestemd, maar ook vooral
voor den man van beschaving die, zonder zich in ’t bijzonder
met palaeontologie, geologie en zoölogie te hebben bezig
gehouden, toch op de hoogte wenscht te zijn van den tegen-
woordigen stand dier wetenschappen: voor hem zijn de noten
aan den voet der bladzijden. En verder heb ik mijn best
gedaan niet te schrijven een dorre opsomming van namen
en van de lichamelijke eigenschappen der wezens van het
verleden, en aan den lezer de zorg over gelaten daaruit
besluiten te trekken, neen, ik heb getracht de gewervelde
d i e r e n v a n h e t v e r l e d e n te schetsen, met het oog
op hun verschijnen op aarde; op hun onderlinge verwantschappen;
op hun voorouders en nakomelingen; op hun uitsterven;
op hun adaptatie; hun strijd om het bestaan; hun
evolutie; hun retardatie: een boek dus voor ieder, die belang
stelt in wetenschap en beschaving, in de kennis der natuur
in tijden, die reeds lang zijn voorbijgegaan.
Moge het mij gelukt zijn!
In Teyler’s Museum,
op mijn 70sten verjaardag
(28 Mei 1892.)
D r . t . c. w in k l e r .