Londonclay, en ook in Belgie. Echte moerasschildpadden, Emy-
den, Emys en Hybemys, komen in Europa en Amerika voor.
Terwijl in Engeland nog tegenwoordig het levende geslacht
Podocnemis gevonden wordt, en dit zelfde dier ook in den
laatsten tijd in het Salt-Range-gebergte in Oost-Indie is aangetroffen,
heeft, in plaats daarvan, Noord Amerika de oudste
landschildpad, Hadrianus, opgeleverd.
In het ol igoceen ‘) van Europa krioelt het, om zoo te
zeggen, van overblijfselen van Trionychia, veelal vergezeld van
verschillende soorten van moerasschildpadden, zooals Emys,
Cistudo, Dithyrosternon en anderen; en landschildpadden,
Testudo, zijn in het gipsmergel van Aix gevonden. In het
rupelien van Rupelmonde en Boom, in Belgie, vindt men heele
pantsers en beenderen van Psephophorus.
In het mioceen van Europa spelen de hedendaagsche
typen de hoofdrol, vooral Trionyx, Emys, Chelydra en Pycho-
gaster, maar ook de landschildpadden worden talrijker, en
bereiken gedeeltelijk een geweldige grootte. Ook zeeschildpadden,
echte Cheloniden, komen nu voor. In Teyler’s museum
ziet men een prachtexemplaar van een Trionyx uitOeningen,
dat het geheele buikschild of plastron, een groot gedeelte van
het rugschild, den schedel, en alle beenderen der ledematen
met de karakteristieke nagels vertoont. Ik heb deze soort
Trionyx Teyleri geheeten. En in het museum te Brussel bevindt
zich een zeer fraai exemplaar van een Trionyx uit het bruxellien,
dat ik uitvoerig heb beschreven en afgebeeld, en Trionyx
bruxelliensis heb geheeten.
Een nieuwe vindplaats van fossiele schildpadden vórmen
de miocene afzetsels van Oost Indie, vooral de Sivalik-hills * 2) ,•
de hier voorkomende schildpadden gelijken in ’t algemeen op
de tegenwoordig op de zelfde plaatsen levende hedendaagsche
vormen, slechts de reusachtige landschildpad, de Colossochelys,
vertegenwoordigt een ouderen vorm in dit moderne gezelschap.
Colossochelys3) of Megalochelys atlas was een echte landschild1)
Oligoceen, Gr. oligos, weinig-, Jcainos, nieuw: naam van zekere tertiaire lagen
van Duitschland, die tusschen het eoceen en het mioceen liggen en tot geen van beiden
gerekend kunnen worden.
2) Sivalik- of SewalicJc-hills, een heuvelreeks aan den zuidelijken voet der Himalayas
vooral bekend geworden door de palaeontologische onderzoekingen van Dr. Falconer
en den kolonel Sir P roby Cautley.
3) Colossochelys, Gr. kolossos, een zeer groot standbeeld, chelys, een schildpad.
pad. Een voortreffelijk bewaarde schedel van dit dier heeft
één lengte van 20 cm. en een breedte van 17 cm., en vele
brokken van rug- en huikschilden, alsmede van andere deelen
van het geraamte, toonen aan, dat dit dier een lengte van
18 tot 20 voet moet hebben gehad, en dat zijn schild ongeveer
12 voet lang en 8 voet hoog moet zijn geweest.
Ook Europa werd in het laatst van den tertiairen tijd door geweldige
landschildpadden bewoond : in de rotsspleten van het
eiland Malta liggen, vermengd met beenderen van olifanten en
rivierpaarden en andere zoogdieren, brokken van het schild
en beenderen van Testudo robusta en T. Spratti, die in grootte
overeen komen met den nog tegenwoordig op de Galapagos
levenden Testudo elephantopus, alsmede met de in geschiedkundigen
tijd uitgeroeide reuzenschildpad van de eilanden Mauritius
en Rodriguez, welker overblijfselen daar gevonden worden vermengd
met die van den ook uitgeroeiden vogel, de dodo,
Didus ineptus. Een rugschild van J ,20 m. lengte werd bij
Serrat in de Pyreneeën ontdekt, en door G a u d r y Testudo per-
piniana geheeten. Schilden van een duim dikte uit het Bohnerz
van Hendorf en uit het zoetwatermergel bij Ulm, Macrochelys
mira, bewijzen ook het bestaan van zeer groote landschildpadden
in Europa gedurende den miocenen tijd.
In het pl ioceen van het zuiden van Frankrijk en Italië
zijn overblijfselen van zeeschildpadden en landschildpadden
gevonden, en in hét plioceen van Nebraska vele wel bewaard
geblevene landschildpadden, waarvan er ook een zeer fraai
éxemplaar in het museum van Teyler te bestudeeren is.
Zeldzaam is de Meiolania van Queensland. In het britsch
museum te Londen vindt men een schedel en andere beenderen
van deze reusachtige schildpad, uit alluviale of diluviale
aardlagen van Queensland en van Howe’s Island. O w e n
houdt Meiolania voor een zelfstandige onder-orde der reptielen,
die hij ho or nh a ge d i s , Ceratosaurus, noemt, en die
evenveel op schildpadden als op hagedissen gelijkt. H u x l e y
sloeg daarvoor den naam Ceratochelys voor, en vergeleek
Meiolania met Chelydra en Platysternum. B o u l e n g e r houdt
Meiolania voor een plantenetende schildpad, die op het land
leefde.
De schildpadden die in het di luvium en in oude venen
van Europa gevonden worden, Emys en Testudo, leven nog
6