slechts toepasselijk was op de tijdperken der aardgeschiedenis,
die het tegenwoordige tijdperk, het quaternaire, zijn voorafgegaan.
Maar dit geologische tijdperk is ook reeds zoo ond;
er zijn in het pos tpl ioceen, in het tijdvak dat ook wel
het diluvium 1) wordt geheeten, zulke belangrijke veranderingen
en omkeeringen niet slechts op de oppervlakte der aarde
gebeurd, maar ook in de vogelwereld, die de bosschen en
velden, zeeën en plassen vervroolijkt, dat het noodig zal zijn
een blik te slaan op een paar vogelsoorten, die ook wel degelijk
tot het verleden behooren, omdat zij uitgestorven zijn als
soorten, en men slechts hun overblijfselen kent, opgedolven
uit de aardkorst.
V ie rd e a fd ee lin g . Owen en Buckland over den Moa. Soorten
van Dinomis. Notomis. Aepyornis. Ei van Aepyomis. De dodo.
Alca impennis. Uitgestorven vogels en vogels die uitsterven.
De philogenie der vogels, reeds begonnen in den krijttijd.
K i c h a r d O w e n maakte den 12den November 1839 aan de
Zoological Society te Londen bekend, dat hem door zekeren
heer B,u l e een stuk van een been was ter hand gesteld, om
het te onderzoeken; dat dit beenstuk in den bodem van
Nieuw-Zeeland was gevonden; dat de inboorlingen van dat
land een traditie hadden, dat het behoorde aan een soort
van arend, die niet meer levend werd gevonden, en die zij
movie noemden. Het bleek dat het een stuk was van een
dijbeen, waarvan beide uiteinden afgebroken waren. Na dit
beenstuk vergeleken te hebben met beenderen van den mensch,
het rund, het paard, het zwijn, den kameel, den kangoeroe,
den hond, den grizzly bear van Noord-Amerika, den leeuw en
den orang-oetan, bleek het O w e n , dat het veel overeenkomst
had met het dijbeen van een struisvogel, en daaruit leidde
hij af, dat het een dijbeen van een zeer grooten loopvogel
was, „of a heavier and more sluggish species than the Ostrich.” i)
i) Diluvium, naam van aardlagen, die voorheen ondersteld werden door de wateren
van den zondvloed volgens den Bijbel, bijeen gespoeld te zijn. Tegenwoordig veelal het
pleistoceen genoemd.
In 1842 ontving B u c k l a n d 47 beenderen en brokken van
beenderen van dien zelfden vogel uit Nieuw-Zeeland, hem
gezonden door den heer W i l l ia m W i l l ia m s , van Poverty-
Bay, vergezeld van den volgenden brief:
„Omstreeks drie jaar geleden bezocht ik de kust ten zuiden
van East Cape: de inboorlingen vertelden mij daar van een
buitengewoon monster, dat, naar hun zeggen, woonde in een
ontoegankelijk hol, in de zijde van een heuvel aan de rivier
Wairoa; en tegelijk vertoonden zij mij eenige beenderen uit
het bed der rivier, welke zij zeiden, dat aan dat monster behoorden,
waaraan zij den naam gaven van Moa. Toen ik later
in den omtrek kwam te wonen, hoorde ik het zelfde verhaal
nogmaals, doch iets uitvoeriger, want men zei, dat het monster
nog steeds in het zelfde hol van den heuvel Wakapunake
woonde, en dat het dier bewaakt werd door een reptiel als
een hagedis, doch ik kon niet vernemen, dat iemand van de
tegenwoordige generatie het had gezien. Ik beschouwde dit
alles als eene laffe fabel, doch beloofde toch een ruime be-
looning, als iemand dien vogel of zijn beschermer zou vangen.
Eindelijk bracht men mij een been uit de rivier, die aan den
voet van den heuvel vloeit, een groot been, doch de uiteinden
waren zoo ver afgesleten, dat ik niet kon nagaan hoe het was
geweest. Ongeveer twee maanden later werd mij een kleiner
been uit een riviertje gebracht, waarvoor ik een goede belooning
gaf, en dit noopte de inboorlingen in groote menigte heen te
gaan, en het slijk van de oevers en het bed der rivier te
doorzoeken, en weldra brachten zij mij een menigte beenderen
van verschillende grootte. Door hen met de beenderen van een
kip te vergelijken, bespeurde ik terstond, dat zij afkomstig
waren van een reusachtigen vogel.”
De schrijver geeft vervolgens een opsomming van al deze
vogelbeenderen; zegt dat zij allen in het slijk van rivieren
gevonden zijn; dat die vogels zekerlijk niet lang geleden nog
geleefd hebben, ofschoon de inboorlingen daarvan geen heugenis
hebben; dat die vogels stellig in grooten getale hebben
bestaan, want dat hij beenderen bezit van ten minste dertig
individu’s ; dat de grootte en hoogte van deze vogels zekerlijk
niet minder was dan 14 of 16 voet, en zegt vervolgens:
„In den laatsten tijd heb ik iets vernomen, dat zeker waard
is te vermelden. Met een Amerikaan over deze beenderen