visschen uit het London Clay 1) van Sheppey, telt ten minste
10 haaien, 19 roggen en bovendien nog een zeventigtal soorten
van beenige visschen, waaronder vele makreelen. Van al die
soorten leven er tegenwoordig nog slechts 4 in de zeeën der
tropen. Het parijsche grof kalk 1 2) bevat weinig visschen, maar
daaronder den thans nog in Noord-Amerika levenden Lepi-
dosteus. Van dien thans nog in Amerika levenden visch, vindt
men in de miocene 3) aardlagen van dat gebied overblijfselen
van zijn voorvaderen, die door Cope tot de familie der Gingly-
modi worden gebracht. Het geslacht Pneumatosteus komt in
het mioceen van Noord-Carolina voor, en het geslacht Clastes
in de eocene4) zoetwaterlagen van Wyoming en New Mexico.
De belangrijkste en beroemdste vindplaats van tertiaire visschen
is zeker Monte Bolca bij Verona. De Zigno heeft niet
minder dan 94 geslachten met 170 soorten van Monte Bolca
beschreven, en daaronder 3 soorten van Pycnodonten, 3 haaien,
10 roggen en de overigen teleostiërs.
In Teyler’s museum bevindt zich een fraaie verzameling
dezer visschen, wat ook het geval is met visschen uit het
zwarte Dachschiefer 5) van Glarus, waaronder ten minste 29
soorten, allen beenige visschen, bekend zijn. In het ligniet
van Sieblos komen vele visschen voor, die, door H e r m a n n
v o n M e y e r in 1857 bestudeerd, sedert in het Museum van
Würzburg worden bewaard, en die mij in 1880 door Prof.
F. S a n d b e r g e r zijn gezonden, waarna ik hen in de Archi/ves
du musêe Teyler 1880 heb afgeheeld en beschreven. Het is
mij gebleken, dat er acht nieuwe soorten bij waren, welke
ik de volgende namen heb gegeven: Smerdis Sandbergeri,
S. sieblosensis, S. rhoenensis, Perca macrocantha, IAchia secunda,
1) London Clay, naam van een dikke blauw-zwarte leemlaag, waarop een gedeelte
van Londen ia gebouwd, met vele fossiele overblijfselen van planten en dieren uit het
tertiaire tijdperk.
2) G r o fk a lk , fr. calcaire grossier, een kalklaag uit bet eooeen, waarop een gedeelte
van Parijs is gebouwd.
3) Mioceen, Gr. mein, minder, Jcainos, nieuw = m in d e r n ie u w : naam door
Lyell gegeven aan de middenste tertiaire vormingen, als bevattende een m in d e r e
hoeveelheid van n i e uwe schelpdieren dan de pliocene of opper-tertiaire lagen.
4) Eoceen, Gr. eos, de dageraad, Jcainos, nieuw: naam door Lyell bedacht voor
de onder-tertiaire lagen, daardoor aantoonende, dat zij beschouwd mogen worden als de
dageraad of het begin van den hedendaagschen toestand der schepping.
5) Dachschiefer, Hoogd. = Daklei, een zwart tertiair leigesteente dat tot bedekking
van huizen wordt gebruikt, vandaar den naam.
Lebias eisgrabensis, Cyclurus oligocenicus en Eotaeus longistriatus.
Alle eocene visschen van Europa waren zeebewoners; maar
die van Amerika', in de Puerco-, Wahsatch-, en Bridger-lagen
van New Mexico en Wyoming gevonden, hebben in zoet
water geleefd, en vertoonen in Prötamia, Hypamia en Pappich-
thys de voorvaders van de nog heden in Amerika levende
glansschubbige soorten van het geslacht Amia.
Ha a i e n , Squaloidd, zijn vooral ruim vertegenwoordigd in
de tertiaire lagen van Belgie, het bruxelien, laelcenien, enz.
Eenige soorten van Lamnidae hebben hun tanden in die lagen
achter gelaten, en zij bewijzen dat de toen levenden even
groote en roofgierige haaien waren als hun hedendaagsche
nakomelingen. Oxyrhina, Odontaspis, Lamna, Otodus, Corax,
Carcharodon zijn de meest voorkomende geslachten van deze
familie. Ook zijn hier de Carcharidae niet zeldzaam, zooals
door de geslachten Galeqcerdo, Hemipristis, Galeus, Carcharias
enz. wordt bewezen. Van al die visschen is echter niets meer
over gebleven dan enkele wervels en een onnoemelijk getal
tanden. Mijn vele onderzoekingen van wervelen en tanden
van haaien uit Belgie, hebben mij aanleiding, gegeven tot het
beschrijven van eenigë nieuwe geslachten en soorten. Zoo,
b.v. het geslacht Plicodus uit het eoceen, kleine driehoekige
tanden met een geplooiden bovenrand; het geslacht Trichiurides
uit het mioceen, met pijlvormige tandjes, enz. Verder vindt
men ook nog in het plioceen, in de aardlagen waarop Brussel is
gebouwd, haaien van de geslachten Cestracion, Euchodus, Phyl-
lodus; drie soorten van een nieuw geslacht, dat ik TrigonoÓMS 1)
heb genoemd, en vele anderen. Exemplaren van al deze tanden
vindt men in Teyler's museum in menigte.
In den tijd waarin de Squalodon, walvisschen en vinvisschen in
de zee leefden, die eens was waar nu ons land is, leefde ook een
reusachtige haai, Carcharodon megalodon. Deze haai werd wel 12
of 15 meter lang; zijn bek was voorzien van meer dan 100
tanden, die 15 centimeter lang en 10 centimeter breed, en op
den rand fijn getand of gezaagd waren. In Teyler s museum
vindt men vele tanden van dezen haai, die uit het plioceen
van Winterswijk en uit Antwerpen afkomstig zijn, namelijk