TWEEDE HOOFDSTUK.
De amphibieën van het verleden.
E e r s te A fd e e lin g : Onderscheid tusschen amphibieën en reptielen.
Stegocephalen. Doolhoftandigen. Archegosaurus. Gheiro-
therium. Voetsporen van vogels of van Dinosauren.
In de ontwikkelingsgeschiedenis van de gewervelde dieren
nemen de amphibieën zekerlijk geen groote plaats in; zij
verdienen echter, niet minder dan visschen en reptielen, de
aandacht van den man, die zich bezig houdt met het onderzoek
hoe het eene organisme zich verbindt met een ander; hoe
men in het eene dier de beginselen kan vinden, die zich in
een ander tot hoogere organen zullen ontwikkelen; kortom,
hoe de gang der evolutie is geweest, sedert de aarde bewoonbaar
is geworden voor levende schepselen. Doch vóór dat ik
tot een korte beschouwing van de voorwereldlijke amphibieën
overga, is het zekerlijk niet ongepast even te verklaren wat
amp h i b i e ë n zijn, en in welke opzichten zij zich van de
rept ielen onderscheiden. Immers, de oudere zoölogen voegden
die beide diersoorten, reptielen en amphibieën, bijeen in één
klasse, terwijl de nieuwere dierkundigen zulke belangrijke
verschillen in beiden weten aan te wijzen, dat zij er nu terecht
twee klassen van vormen.
Amphibieën zijn koudbloedige, meestal naakte, soms ook
met hoornige of beenige schilden bedekte dieren.
Reptielen zijn koudbloedige, beschubde of met beenige
schilden bekleede, zelden naakthuidige dieren.
Amphibieën ademen in hun jeugd, en zeldzaam ook in
volwassen staat, door kieuwen, en bovendien ook door longen.
Reptielen ademen uitsluitend door longen.
Amphibieën hebben een onvolkomen dubbelen bloedsomloop.
Reptielen hebben een hart met dubbelen kamer en onvolkomen
verdeelden boezem.
Amphibieën hebben twee achterhoofdsknobbels of condyli.
Reptielen hebben slechts één achterhoofdsccmdï/Us.
Amphibieën ontwikkelen zich door metamorphose, en wel
zonder amnion en allantois.
Reptielen ontwikkelen zich zonder metamorphose, en door
middel van amnion en allantois.
Er bestaan dus groote verschillen tusschen beide klassen
van dieren, en het gevoelen dier dierkundigen, die beiden
van elkander scheiden, is zeer gegrond. Vooral het laatstgenoemde
onderscheid schijnt wel het belangrijkste te zijn.
Gaudrt zegt evenwel, over dit onderscheid sprekende, het
volgende: „De reptielen zonder allantois, les anallantoïdiens, vertegenwoordigd
door kikvorschen, salamanders, enz. zijn zekerlijk
zeer verschillend van de reptielen met allanlois, les allantoïdiensr
vertegenwoordigd door schildpadden, krokodillen, slangen, enz.
Vele zoölogen maken er zelfs een afzonderlijke klasse van. Ik wil
niet ontkennen, dat het allantois een zeer belangrijk deel is, want
het is hierdoor dat de moederkoek of placenta wordt gevormd,
die het foetus innig met de moeder verbindt, en het voedende
stoffen toevoert. Doch men moet opmerken, dat de afwezigheid
van een allantois ontstaat door een stilstand in de ontwikkeling:
er is een oogenblik waarop het allantoïde dier op
het anallantoïde gelijkt, door het ontbreken van een allantois.
Men moet ook opmerken, dat een placenta niet onmisbaar
is, opdat het foetus in een reeds ver gevorderden staat ter
wereld komt, want bij de eigenlijke reptielen en bij de vogels
vormt het allantois de placenta niet: de groote hoeveelheid
voedingstof, die in het navelblaasje aanwezig is, vergoedt zoo
zeer de vorming van een placenta, dat de jongen, uit het
ei komende, zeer ontwikkeld of gevormd zijn. En zelfs als
er geen allantois is, en het betrekkelijk kleine navelblaasje
weinig vitellus bevat, ontwikkelt het foetus zich toch volkomen,
zooals bewezen wordt door den salamander en sommige levend