zeer klein of ontbrak. Het dier had een neustusschenschot,
zooals de echte rhinoceros; de beenderen kunnen niet van
die van den rhinoceros onderscheiden worden, en ook de tanden
waren gelijk van vorm, doch hun émailplaten vertoonen
zeer vele plooien, en daarom heeft F ischer het dier Elasmo-
therium geheeten.
Het geslacht Acemtherium 1) wordt gevormd door neushoorn-
dieren, die waarschijnlijk ge$n hoorns op den neus hadden,
want hun neusbeenderen zijn zeer dun en zwak. Dit dier
verschijnt voor het eerst in het oligoceen van Ronzon in
Frankrijk. De oudste soorten zijn kleine dieren, A. minutum,
maar in het oppermioceen worden zij grooter, A. incisimm.
In Amerika vindt men, volgens Cope, neushoorndieren zonder
hoorns ook in het oligoceen, het geslacht Caenopus, tot in het
plioceen, het geslacht Paraceras.
Van die aceratheriën, hoornlooze dieren, wil men dat de
echte neushoorndieren afstammen, en men beweert, dat er
onmerkbare overgangen tusschen beiden bestaan. Gaudry
verhaalt: „ik ben in de gelegenheid geweest om mij te
overtuigen, dat het somtijds moeielijk is, de grens aan te
geven tusschen de neushoorndieren die een hoorn op den
neus dragen, en die welke geen hoorn hebbende, Aceratherium
moeten worden genoemd. Eenige jaren geleden ontdekte de
heer Nouel, conservator van het museum van Orleans, te
Neuville-aux-Bois een menigte beenderen en daarbij een ge-
heelen schedel van een neushoornachtig dier. Niettegenstaande
den goeden staat dezer beenderen, durfde hij niet beslissen
of het dier van Neuville een hoorn op den neus had gehad
of niet, en derhalve of het Rhinoceros of Aceratherium moest
heeten. Ik ging naar Orleans om de beenderen te zien, en
slechts aarzelend gingen wij er toe over, die beenderen toe
te schrijven aan een rhinoceros, welks hoorn buitengewoon
zwak was geweest.”
Die R. aurelianensis uit Orleans had dus zwakke neusbeenderen
en een zeer kleinen hoorn. Die beenderen en hoorn
worden zwaarder bij den R. Schleiermacheri uit het oppermioceen
van Pikermi in Griekenland, en nog zwaarder bij den
R. pachygnathus, volgens Gaudry. En deze R. pachygnathus
1) Aceratherium, Gr. #, zonder, her as, hoorn, therion, dier = het h o o r n lo o z e d ie r .
uit Pikermi zou dan de voorvader zijn van den hedendaagschen
tweehoornigen rhinoceros van Afrika, Atelodus africanus.
Het geslacht t a p i r , Tapirus, waarvan er thans één soort in
Indie en twee soorten in Amerika leven, heeft voorheen de zelfde
streken en bovendien ook Europa bewoond, en wel in het
midden en het laatst van het tertiaire tijdperk. Tapirus priscus
is gevonden in het mioceen van Eppelsheim, en T. arvernensis
in het plioceen van Auvergne. T. helveticus is gevonden te
Wiesbaden en in het molasse van Günzburg. De fossiele
amerikaansche soorten, zooals T. suinus en T. mastodontoides
zijn in Brazilië en in Kentucky door H a r l a n gevonden.
Doch -behalve deze bovengenoemden zijn er in het tertiair
van Europa nog een menigte tapirachtige dieren gevonden,
die allen min of meer van de echte tapirs verschillen, en
daarom tot verschillende geslachten zijn gebracht. Corypho-
don ]), Pachynolophus, Anchylopus, Tapirulus enz. zijn zij geheeten.
Coryphodon is het dier dat voorheen als de voorvader
der hoefdieren werd beschouwd. M a r s h heeft den
schede], Fig. 51, van dit dier onderzocht met het oog op de
hersenen: hij heeft namelijk de schedelholte met gips gevuld
en daardoor een afgietsel van de hersenen verkregen, dat in
fig. 52 is afgebeeld.
F ig. 52.
Schedel en hersenholte van Coryphodon hamatus.
nat. grootte.
Hersenen van Coryphodon
hamatus, ^ nat- grootte.
Het belangrijkste dezer geslachten was het geslacht Lophi-
odon 1 2), welks overblijfselen in het parijsche grofkalk zijn
aangetroffen. Lophiodon isselense van Argentan was zoo groot
als een rhinoceros, en ook L. tapiroides en L. buxovillianum
1) Coryphodon, Gr. horyphè, een punt, odous, tand, = p u n tt a n d .
2) Lophiodon, Gr. lophion, een richel, odous, tand = r i c h e l t a n d .