van dezen wervel is 89 m.m. de vertikale doorsnede van de
voorvlakte 90 m.m. en de dwarsche diameter is 107 m.m.
lang. Deze overblijfselen van Dermostylus hesperus zijn afkomstig
van Alaneda Co., Californie, en worden in het museum van
Yale College te New-Haven bewaard.
De naaste verwant van deze sireen is waarschijnlijk het
Metaxythenum van De Christol, uit het tertiair van Europa,
on zijn naaste levende bloedverwant wordt misschien gevonden
in het geslacht doejong, Halicore.
Verder is het bekend, dat een andere sireen, die vroeger
in grooten getale in de Behringstraat en andere noordsche
wateren leefde, sedert 1768 volkomen uitgeroeid is. Dit
is S t e l l e r ’s zeekoe, Rhytina Stelleri. Doch daar dit boek
zich slechts met fossiele overblijfselen bezig houdt, spreek
ik niet verder over dit uitgestorven geslacht, en meld
hier slechts dat men het Crassotherium robustum van het
oligoceen van Belgie, voor den voorvader houdt van Steller’s
zeekoe.
Zekerder is het, dat er in het tertiaire tijdperk in Europa
een geslacht van sirenen heeft geleefd, ’t welk men Halitherium1 )
noemt. Vrij talrijke overblijfselen van deze dieren zijn er in
Italië, Duitschland, Frankrijk (Anjou) en Belgie (Antwerpen)
gevonden. Reeds sedert 1838 is dit geslacht bekend. Het Ha-
lithenum heeft in sommige punten overeenkomst met Manatus,
in anderen met Halicore, vooral wat den schedel betreft. Doch
er waren 7 halswervels, en niet 6, zooals bij den Manatus, en
ook had het Halitherium een goed ontwikkeld bekken en een
rudimentair dijbeen. Van Halitherium Schinzi uit hetmioceen
van Flonheim vindt men een fraaie verzameling beenderen,
waarbij ook het dijbeen, in Teyler’s museum. Overigens heerscht
er nog steeds een groote verwarring in de namen, die verschillende
onderzoekers aan dit dier hebben gegeven. Zoo
noemde H. Von Meyer het Halianassa, De Christol Metaxy-
therium, Kaup Fucotherium, Pontotherium, enz.
In het oligoceen van Italie is een kaak van een sireen
gevonden, die door Lydekker is bestudeerd, en waarbij die
geleerde uit den aard der tanden heeft aangetoond, dat
1 ) Halitherium y Gr. hals, halos, de zee, therion, dier — z e e d i e r .
hoogst waarschijnlijk de orde der Sirenia ontwikkeld is uit
een evenvingerig hoefdier met selenodonte >) tanden.
Het zonderlinge dier, dat in bijna alle boeken die over
fossiele dieren handelen, is afgebeeld, namelijk het Dinotherium,
h e t ver schr ikkel i jke dier , werd door de oudere p a le ontologen
(Pictet) tot de lamantijns gerekend, terwijl de
tegenwoordigen (Flower, Lydekker, Gaudry) het tot de slurf-
dieren willen brengen. Doch dit is een zoo groot verschil,
F ig. 50.
Schedel v an Dinotherium giganteum. nat. grootte.
en het onderwerp daarvan is uit een dierkundig oogpunt zoo
belangrijk, dat ik gemeend heb het Dinotherium even goed
nu bij de sirenen als later bij de pachydermen te kunnen
bespreken, evenwel zonder daarom hier voor een van beide
gevoelens partij te trekken. Mijn lezer oordeele zelf.
Het Dinotherium Was een dier met een zeer grooten kop,
die gekenmerkt werd door een zeer plat achterhoofd; wijde,