Phmacodontidae vindt men in het eoceen van Wahsatch,
dat jonger is dan dat van Puerco. De valsche kiezen zijn
meer samengesteld dan bij den Periptychus; de kiezen ver-
toonen vier hoofdknobbels, en de hals is lang. De voornaamste
geslachten heeten Protogonia en Phenacodus.
Phmacodus primaevus vooral is door Cope met vlijt bestudeerd.
Dit dier was zoo groot als een tapir, en de neusbeenderen
zijn ook verlengd, zooals bij den genoemden. De kiezen
vertoonen vier hoofdknobbels met kleine bijknobbels, en de
achterste kies der onderkaak beeft vijf boofdknobbels. Cope
heeft een afgietsel kunnen maken van de scbedelbolte: de
halfronden waren glad; een sleuf slechts vertegenwoordigt de
groef van Sylvius ; de lob van den hippocampus is groot, en
de lobus olfactorius wel ontwikkeld, zooals bij de lagere typen.
Dat men den Phmacodus primaevus voor identiscb houdt met
het Hyracotherium, en Hyracotherium met Eohippus, en Eohippus
met Hippops, en in al die dieren den voorvader van bet
paard meent te vinden, heb ik boven reeds herhaalde malen
gezegd. Volgens R ütimeyeb. komt Phmacodus mropams, en
misschien ook nog een andere soort, P. minor, te Egerkin-
gen voor.
Volgens Cope zijn de Pteriptychidae de voorouders van alle
hoefdieren. Zij zelven zouden afkomstig zijn van de Oreodontae.
En inderdaad, het. gebit van vele geslachten met drieknob-
belige kiezen gelijkt op dat der creodonten, en het onderscheid
in de nagelleden uitgedrukt, is ook zeer gering,
want de nagels van sommige creodonten, zooals van den
Mesonyx, zijn bijna hoeven. En de phenacodontiden zijn dus
de primitive vormen van de perissodactylen of onevenvin-
gerigen.
De hedendaagsche hoefdieren die het meest tot de Condyl
arthra naderen, zijn de hyracoiden. Ook bij den Hyrax is de
astragalus niet met het calcaneum door een gewricht verbonden,
en het dijbeen heeft een derden trochanter, zooals bij
de Condylarthra. Cope vereenigt de hyracoiden met de Con-
dylarthra onder den naam van Taxeopodae.
De familie der Mmispotheridae is door Cope opgerieht naar
aanleiding van een dier dat door hem Meniscotherium chammse
is genoemd, en tot de perissodactylen wordt gerekend. De
tanden gelijken op die der hoefdieren, maar het overige —
van het geraamte is zeer verschillend van dat der hoefdieren,
de ledematen gelijken zelfs op die der primaten, hoewel ook
in sommige opzichten op die der insectivoren en zelfs der
knaagdieren. In ’t algemeen kan men zeggen, dat deze dieren
kunnen zijn de primitive vormen der perissodactylen, en dat
zij min of meer verwant zijn aan het Chalicotherium, door hun
gebit. Marsh heeft in Mei 1892 een nieuw geslacht bij deze
familie gevoegd, ’t welk hij Hyracops noemt, en slaat nu voor
er een afzonderlijke orde voor te stichten, die hij Mesodactyla
wil noemen. Hij beschrijft vervolgens Hyracops sodalis als een
dier welks schedel op dien van Didelphys, en welks ledematen
op die van Hyrax gelijken.
De orde der Mesodactyla bevat tot heden dus twee geslachten,
Meniscotherium en Hyracops: primitive zoogdieren met het
volle getal tanden (44) op onafgebroken reeksen, van het type
der tanden van de hoefdieren. Een feit dat hoe langer hoe
helderder wordt, is de nauwe verwantschap van de eerste
primaten, carnivoren, ungulaten en knaagdieren met elkander
en met de insectivoren, en meer verwijderd met de buideldieren.
De sleutel van het geheim ligt verborgen in de groote
opene ruimte, die er is tusschen het onder-Wahsatch aan den
basis van het eoceen en de Laramie-beddingen van het krijt.
In het laatstgenoemde-is niet één van de bovenstaande pla-
centale zoogdieren gevonden, maar in het oudste eoceen komen
nevens elkander voor verscheurende dieren, knaagdieren en
hoefdieren, de laatsten vertegenwoordigd door typische even-
vingerigen en onevenvingerigen. De groote Amblydactyla, de
niet minder groote Tillodontia en de kleine Mesodactyla leefden
allen in dat tijdperk, en wij kunnen verwachten dat het verband
dier dieren met de mesozoïsche zoogdieren, eens zal
kunnen worden aangetoond.
Zeer veel gelijkend op het Meniscotherium was het Hyraco-
dontotherium, doch dit dier is niet in Amerika maar in Europa
gevonden.
De stamboom der hoefdieren vertoont verscheidene takken,
die gestorven zijn, en dus geen hedendaagsche vertegenwoordigers
bezitten. Daartoe behooren de toxodonten ij en de
l) Toxodon, Gr. toxon, een boog, odous, tand = g e b o g e n t a n d , zoo genoemd
door Owen naar de zonderlinge gebogene gedaante van de twee buitenste snjjtanden.
16*